e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trap trap: trap (Lommel) trap III-2-1
trapfundering trapfondament: trapfǫlǝmɛnt (Lommel) Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a] II-9
trapleuning leun: lø̄n (Lommel), leuning: lø̄neŋ (Lommel) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trappelen trappelen: trappelen (Lommel), trippelen: trippelen (Lommel) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] III-1-2
trappelende bewegingen maken dabben: dabǝn (Lommel), trippelen: trepǝlǝn (Lommel) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trappist trappist: trapist (Lommel) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
trechter trechter: trɛxtər (Lommel) trechter III-2-1
trechter op de gierton trechter: trɛxtǝr (Lommel) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede trap: trap (Lommel), trede: trēi̯ (Lommel  [(mv trēi̯ǝr)]  ) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] I-13
treiteren jenselen: van "jennen"; zie ook "jensen"?  jènsələn (Lommel), judassen: iemand judassen (Lommel), imaant judasse (Lommel), judassen (Lommel), koeioneren: koijonneeren (Lommel), plagen: emand plagen (Lommel), iemand plaagɛn (Lommel), iemand ploagen (Lommel), imaant plaoge (Lommel), plaogen (Lommel), ploagen (Lommel), plààgən (Lommel), tempeesten: tèmpeiəstən (Lommel), tempteren: tämteiərən (Lommel), tergen: tergen (Lommel), tärəgən (Lommel), treiteren: emand treiteren (Lommel), iemand trêteren (Lommel), imaant treitere (Lommel), treiteren (Lommel), trèètərən (Lommel) Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || plagen || plagen, kwellen || plagen, kwellen (veroud.) || plagen, treiteren || tergen || treiteren III-1-4