e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overhalen ophalen: ophalen (Lommel) Het overleer op de leest om de rand van de binnenzool slaan en met een tang glad trekken. Het overleer, op de leest opgezet, slaat men, vooraan bij de neus beginnend, om de rand van de binnenzool en men trekt het dan met de rektang over de leest glad. Op die manier werkt men langs hak en zool, boord en kant af. Het overleer wordt voorlopig met speldnagels onder aan de binnenzool vastgezet, tot binnenzool, overleer en rand aaneengenaaid worden (Liedmeier, pag. 19). [N 60, 83a] II-10
overhemd hemd: hem (Lommel), hemd (Lommel), overhemd: ovərhem (Lommel) overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)] III-1-3
overhoef overhoef: ōvǝrhuf (Lommel) Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m] I-9
overhoop halen murken: murken (Lommel), overhoop halen: overhoop halen (Lommel) Overhoop halen (modden, onderste boven / ondereen / overhoop halen) [N 108 (2001)] III-1-2
overjas (alg.) duffel: døfəl (Lommel), overjas: overjas (Lommel, ... ), ovərjas (Lommel), ōvərjas (Lommel), óvərjas (Lommel), pardessus (fr.): pärəsyi (Lommel) herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || overjas || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)] III-1-3
overkoot knikken: knekǝn (Lommel), overkotig: ōvǝrkǫu̯ǝtǝx (Lommel), stronkelen: strøŋʔǝlǝn (Lommel) Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m] I-9
overlangs heen en weer eggen [eggen]: [eggen] (Lommel), lang [eggen]: láŋ (Lommel), op de lengte [eggen]: ǫp˱ dǝ leŋtǝ (Lommel), recht derover [eggen]: rɛxt ˲dǝrōvǝr (Lommel) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overleersoorten bandleder: bandleder (Lommel), bokskalf: bokskalf (Lommel), chevreau: chevreau (Lommel), pinkleer: pinkleer (Lommel) Leersoorten die voor de bovenzijde van schoenen worden gebruikt. Voor het bovenleer hanteert men allerlei soorten vellen, maar het meest die van kalveren, geiten, lammeren en schapen. Daarnaast ook die van koeien, paarden, gemzen, damherten, slangen en krokodillen (Dierick, pag. 65). Al deze soorten zijn niet alle even goed. Elk heeft zijn eigen goede eigenschappen en gebreken. In het algemeen is de rug het beste deel van het vel, dan de hals, de buik en de poten. Wat betreft de waarde en sterkte van de vellen hangt ook veel af van de bereiding en de looistoffen. Men kan bij de bereiding werken met plantaardige looistoffen als eikeschors maar ook met chemische als chroomzout. Bij de benamingen in dit lemma onderscheidt men in hoofdzaak twee groepen. Er is een groep woordtypen van vetleer tot en met chag waaruit niet direct blijkt van welke diersoort het leer afkomstig is. Bij de tweede groep van koeleer tot en met reptiel is er sprake van duidelijk verband met een bepaalde diersoort zoals kalf, koe, geit, schaap en paard. De benaming vetleer duidt erop dat het leer met vet of traan ingesmeerd wordt om het soepel te houden. Tuigleer wijst op leer dat dienstig is bij het paardetuig. Chroom, chroomleer en anilineleer duiden op leersoorten die bewerkt zijn met chroom en aniline. Nappa is een leersoort van met chroom gelooide lamsvellen. Het woordtype chag hangt heel waarschijnlijk samen met het Franse chagrin, dat op zijn beurt een woordspeling zou zijn op sagrijn "leer met een korrelig oppervlak en meestal van mindere kwaliteit" (Liedmeier, pag. 23). Tenslotte is boks een verkorting van het Engelse boxcalf dat "met chroomzout gelooid kalfsleer" betekent. In Nederland wordt met boks wel eens alle runderleer bedoeld. Zie voor verdere toelichting ook het lemma overleersoorten in wbd II afl. 2, pag. 671-676. [N 60, 1b; N 60, 1a; N 60, 5; N 60, 247] II-10
overloop allèe: alēi̯ (Lommel), gang: gaŋ (Lommel) de vloer tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers (Fr. palier) [ZND 33 (1940)] || overloop III-2-1
overmouwen mouwen: mǫu̯ǝ (Lommel) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4