17962 |
schop |
stamp:
stamp (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
trede:
tree (K278p Lommel)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp, tree, tritt) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
26762 |
schop om vlikken of heiturf te steken |
vapeur:
vapø̄r (K278p Lommel),
vǫpø̄r (K278p Lommel)
|
Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.]
II-4
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
āf˱dāk (K278p Lommel),
karschop:
karsxǫp (K278p Lommel),
kāršǫp (K278p Lommel),
schop:
sxop (K278p Lommel),
sxǫp (K278p Lommel)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
schoppen:
wegschuppen (K278p Lommel),
wegschuupen (K278p Lommel)
|
stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
22754 |
schoppen in het kaartspel |
schoppen:
schuppen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
Schuppen is troef. Waarom speelt ge nu toch geen schuppens uit?
schøpən (K278p Lommel),
spelling: "schuppen
sxøpən (K278p Lommel)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] || Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] || Schuppen: 2. Schoppen.
III-3-2
|
31694 |
schors |
schil:
sxęl (K278p Lommel
[(van een dennenboom)]
),
schors:
sxǫrs (K278p Lommel),
sxǫs (K278p Lommel)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|
24492 |
schors (alg.) |
schors:
sxoͅrs (K278p Lommel)
|
schors
III-4-3
|
33585 |
schorseneer |
schorseneel:
sxoͅrsəneiəl (—r)* (K278p Lommel),
schorseneer:
schorseneejeren (K278p Lommel),
schorseneeëren (K278p Lommel),
{sx#rs\\nei\\l (—r)
sxoͅrsəneiər* (K278p Lommel)
|
[DC 76 (2002)]schorseneer
I-7
|
18283 |
schort zonder borststuk |
lage voorschoot:
lage voorschoot
lei̯əgə vöschowət (K278p Lommel)
|
voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
29934 |
schort, voorschoot |
matzak:
mat˲zak (K278p Lommel
[(schort gemaakt van een zak)]
)
|
[N 30, 5a; monogr.]
II-9
|