19378 |
trap |
trap:
trap (K278p Lommel)
|
trap
III-2-1
|
30057 |
trapfundering |
trapfondament:
trapfǫlǝmɛnt (K278p Lommel)
|
Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a]
II-9
|
19809 |
trapleuning |
leun:
lø̄n (K278p Lommel),
leuning:
lø̄neŋ (K278p Lommel)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
17958 |
trappelen |
trappelen:
trappelen (K278p Lommel),
trippelen:
trippelen (K278p Lommel)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33852 |
trappelende bewegingen maken |
dabben:
dabǝn (K278p Lommel),
trippelen:
trepǝlǝn (K278p Lommel)
|
Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
23282 |
trappist |
trappist:
trapist (K278p Lommel)
|
Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19850 |
trechter |
trechter:
trɛxtər (K278p Lommel)
|
trechter
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛxtǝr (K278p Lommel)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trap:
trap (K278p Lommel),
trede:
trēi̯ (K278p Lommel
[(mv trēi̯ǝr)]
)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.]
I-13
|
19292 |
treiteren |
jenselen:
van "jennen"; zie ook "jensen"?
jènsələn (K278p Lommel),
judassen:
iemand judassen (K278p Lommel),
imaant judasse (K278p Lommel),
judassen (K278p Lommel),
koeioneren:
koijonneeren (K278p Lommel),
plagen:
emand plagen (K278p Lommel),
iemand plaagɛn (K278p Lommel),
iemand ploagen (K278p Lommel),
imaant plaoge (K278p Lommel),
plaogen (K278p Lommel),
ploagen (K278p Lommel),
plààgən (K278p Lommel),
tempeesten:
tèmpeiəstən (K278p Lommel),
tempteren:
tämteiərən (K278p Lommel),
tergen:
tergen (K278p Lommel),
tärəgən (K278p Lommel),
treiteren:
emand treiteren (K278p Lommel),
iemand trêteren (K278p Lommel),
imaant treitere (K278p Lommel),
treiteren (K278p Lommel),
trèètərən (K278p Lommel)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || plagen || plagen, kwellen || plagen, kwellen (veroud.) || plagen, treiteren || tergen || treiteren
III-1-4
|