22415 |
dobber |
kurk:
boven de ö staat ook nog een lengte- teken
körk (L248p Lottum)
|
dobber [SGV (1914)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dōchter (L248p Lottum, ...
L248p Lottum,
L248p Lottum),
dōͅgter (L248p Lottum),
dôâchter (L248p Lottum),
kind:
kiend (L248p Lottum),
maagdje:
megje (L248p Lottum)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18252 |
doek |
doek:
dook (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
doek [SGV (1914)]
III-1-3
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
doffer:
doffer (L248p Lottum),
duiverik:
duuferik (L248p Lottum),
mannetje:
menkə (L248p Lottum),
mennəkə (L248p Lottum)
|
duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dŏŏmpele (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
dompelen [SGV (1914)], [SGV (1914)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
hommelen:
hŏŏmele (L248p Lottum)
|
donderen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
hommel:
hŏŏmel (L248p Lottum)
|
donder [SGV (1914)]
III-4-4
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doe ed (L248p Lottum),
doeəd (L248p Lottum),
doeət (L248p Lottum),
doët (L248p Lottum),
dôêëd (L248p Lottum),
döëd (L248p Lottum)
|
dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
dodskiest (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodsmantel:
doodsmaantel (L248p Lottum)
|
doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|