20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
vrijer:
vrij-jer (L248p Lottum)
|
Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
ànstönde (L248p Lottum)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20334 |
jongste kind |
scharkoekje:
schärkuukske (L248p Lottum)
|
Andere benaming van: wordt deze naam ook gebruikt voor het jongste kind (dat soms ook het zwakste is) van een groot gezin? [DC 25 (1954)]
III-2-2
|
21335 |
jood |
jood:
wordt hier gebruikt voor pos (visch)
Joed (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
Judas (L248p Lottum)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrouw (L248p Lottum)
|
juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (L248p Lottum, ...
L248p Lottum,
L248p Lottum),
kaken (L248p Lottum)
|
kaak [DC 02 (1932)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
24878 |
kaal knopkruid |
amerikaanse drek:
amerikaanse drek (L248p Lottum),
? zaad zou door de Americanen in 1944 meegebracht zijn
americaanse drek (L248p Lottum)
|
Galinsoga parviflora Cav. Algemeen voorkomend hardnekkig en nauwelijks uit te roeien akker- en tuinonkruid, dat zich sinds het begin van de 19de eeuw vanuit botanische tuinen over Europa verspreid heeft. Het heeft kleine witte bloempjes met een geel hartje en bloeit van juni tot de herfst, terwijl de hoogte varieert van 20 tot 60 cm. Waarschijnlijk vanwege de recente verspreiding wordt door de informanten in L 289, 289a, 289b, 300, 370, Q 95, 99*, 103, 121 en 201 aangegeven dat men dit onkruid kent onder de Nederlandse naam knopkruid. Bij Amerikaanse drek ("onkruid") is aangetekend dat het zaad door de Amerikanen in 1944 meegebracht zou zijn (L 248) of dat het met het kippevoer geïmporteerd zou zijn (L 267). Franse drek (L 289) en fransozenkruid (L 381) wijzen naar een vermeende herkomst uit Frankrijk. De plant komt overigens uit Midden-Amerika. Bij duivelskralen wordt opgemerkt: "waarschijnlijk omdat het zo taai is dat het niet uitgetrokken kan worden; na de bloei vormen zich kleine zwarte besjes, vandaar ɛkrallenɛ". Bij ɛduivelɛ: "wast overal waar de zaak verwaarloosd is". Zie Brok 1992. [A 28, 10; Lu 6, 10; monogr.] || kaal knopkruid [DC 28 (1956)]
I-5, III-4-3
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kø̜̄m (L248p Lottum)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
24676 |
kaardenbol |
distel:
deestel (L248p Lottum),
deistel (L248p Lottum)
|
kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|