32739 |
keerstrook, wendakker |
einde:
enǝ (P051p Lummen),
hoofdpand:
hytpá.nt (P051p Lummen)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
kaffen:
kaffə (P051p Lummen, ...
P051p Lummen)
|
keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
du.ə wyɛ.rt nəmi gəke.gəlt (P051p Lummen),
du.ə wyɛ.rt nəmi gəspelt (P051p Lummen),
kegele (P051p Lummen)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] || Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
kegels (P051p Lummen)
|
Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
keller:
keller (P051p Lummen),
kelər (P051p Lummen)
|
kelder [RND], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
21283 |
kerel |
kadee:
kade. (P051p Lummen),
kerel:
ki.rəl (P051p Lummen),
k⁄ä:rəl (P051p Lummen),
mansmens:
Manskerel
mansmens (P051p Lummen)
|
Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND], [ZND m]
III-3-1
|
29111 |
keren |
omtrekken:
ø̜mtrē̜kǝ (P051p Lummen)
|
Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
II-7
|
23214 |
kerk |
kerk:
kerək (P051p Lummen)
|
Kerk. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
22803 |
kermis |
kermis:
körməs (P051p Lummen)
|
kermis [RND]
III-3-2
|
34077 |
kern |
kern:
kii̯ǝn (P051p Lummen)
|
Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15]
I-11
|