e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrammen kratsen: kratse (Lutterade, ... ) schrammen (ww) [SGV (1914)] || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)] III-1-2
schrede trede: treaj (Lutterade), trê (Lutterade), Recenter.  tred (Lutterade) Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] || schrede [SGV (1914)] III-1-2
schreeuwen kwaken: kwaake (Lutterade), kweken: kwēkǝ (Lutterade), schreeuwen: schrieeve (Lutterade) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] || schreeuwen [SGV (1914)] I-12, III-3-1
schrikkeljaar schrikkeljaar: schrikkeljoar (Lutterade) schrikkeljaar [SGV (1914)] III-3-2
schrikken verschieten: versjeete (Lutterade) door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] III-1-4
schroefdraad schroefdraad: šrufdrǭt (Lutterade  [(Maurits)]   [Willem-Sophia]) [N 95, 749] II-5
schroeien borren: boͅrə (Lutterade), snerken: sjnirken (Lutterade) Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || schroeien [SGV (1914)] III-2-1
schroevedraaier schroeve(n)draaier: šruvǝdrɛjǝr (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) [N 95, 748] II-5
schrokken schrokken: sjrŏkke (Lutterade), vreten: vrèate (Lutterade) schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schub schub: sjöbbe (Lutterade), WBD/WLD  sjub (Lutterade) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2