24402 |
visaas |
sprok:
sprok (L377p Maasbracht)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vèssche (L377p Maasbracht)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
flaaj (L377p Maasbracht)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
spies (L377p Maasbracht)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaienschotel:
flaaieschóttel (L377p Maasbracht)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
vlaoms (L377p Maasbracht)
|
Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkŭuf (L377p Maasbracht),
mèrkoef (L377p Maasbracht),
mérkoef (L377p Maasbracht),
meerkol:
mairkol (L377p Maasbracht),
méérkol (L377p Maasbracht)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vaan (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
vlag:
vlag (L377p Maasbracht)
|
vlag [SGV (1914)] || vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlaak (L377p Maasbracht)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
33283 |
vlas hagen |
hagen:
hāgǝ (L377p Maasbracht)
|
Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10]
I-5
|