e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

Gevonden: 4847
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balorig eigenwijs: eigewiës (Maasbree), wars: wéérs (Maasbree) niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)] III-1-4
balpartij trede: trę̄j (Maasbree) Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak. [N 60, 167b] II-10
balpartij [wld ii.10, p. 7] tred: traej (Maasbree) Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak (balpartij? terd? tree? trap? tred?) [N 60 (1973)] III-1-3
balzak buidel: buül (Maasbree), zak: zak (Maasbree), zakje: zekske (Maasbree) balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1995)] III-1-1
band band: baŋk (Maasbree), reep: ręjp (Maasbree) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
bandhaak bandhaak: baŋkhǭk (Maasbree) De haak waarmee men de definitieve kopband om het vat trekt terwijl men tegelijkertijd de band met het slagijzer aandrijft. Zie ook afb. 225. [N E, 46] II-12
bandiet bandiet: bandiet (Maasbree), schobbejak: schoebejak (Maasbree) bandiet [SGV (1914)] || een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bandijzer bandijzer: baŋk˱īzǝr (Maasbree) Het zeer platte staafijzer, waaruit de definitieve banden vervaardigd worden. Zie ook het volgende lemma. [N E, 43] II-12
bandschort met borststuk litsenscholk: schort met z.g. bretelstukken  bitsescholk (Maasbree) zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3
bang schouw: schoow (Maasbree, ... ) een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] III-1-4