21879 |
borgen |
borgen:
borge (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
drupje:
dröpke (L267p Maasbree)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
borrelen:
borrele (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
brobbelen:
broebele (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26141 |
borst |
borststuk:
borststuk (L267p Maasbree)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31]
II-3
|
19497 |
borstel |
borstel:
borsǝl (L267p Maasbree),
schuurborstel:
schoorborstel (L267p Maasbree),
stijve borstel:
stīēve borstel (L267p Maasbree),
varkensborstel:
vɛrkǝsborsǝl (L267p Maasbree)
|
borstel [DC 15 (1947)] || Het stijve haar van een varken dat men aan de uiteinden van de pekdraad vastmaakt om de draad gemakkelijker door de met een els geprikte gaten heen te halen. Hensen zegt hierover op pag. 37: "Bij "binnengenaaide" schoenen maakt men gebruik van een pekdraad. Die pekdraad bestaat uit ongeveer 4 tot 6 dunnere draden van vlas welke in elkaar gedraaid worden en van pek voorzien om verrotting door vocht en verschuiving tegen te gaan. De beide uiteinden van de pekdraad moeten geleidelijk uitlopen (rispeleind) om een borstel te kunnen bevestigen. Deze borstels kunnen van varkenshaar zijn of van staal." Zie afb. 14. [N 60, 198a; N 60, 195b; N 60, 238a]
II-10, III-2-1
|
19929 |
borstelen |
poetsen:
putsǝ (L267p Maasbree)
|
[N 77, 105]
I-12
|
17631 |
borsten |
heel get op het schap:
Grote borsten.
hiel get op t schaap (L267p Maasbree),
mammaspek:
mammaspek (L267p Maasbree),
memmen:
memme (L267p Maasbree),
papjes:
Voor kinderen.
pepkes (L267p Maasbree),
tabernakels:
Grote borsten.
tabbernakel nne kas (L267p Maasbree),
tieten:
tiete (L267p Maasbree),
twee erwten op een plankje:
Kleine borsten.
twië erte op n plenkske (L267p Maasbree)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
borst (L267p Maasbree),
borstkas:
borskas (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
borst(kas) [SGV (1914)] || Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleuris (L267p Maasbree),
pleuris:
pleuris (L267p Maasbree)
|
Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29975 |
borstwering |
leuning:
lø̄neŋ (L267p Maasbree)
|
Leuning in de vorm van een plank die op ongeveer 1 meter hoogte boven de steigervloer aan de binnenkant van de staanders wordt bevestigd. Zie ook afb. 18. [N 32, 3f; monogr.]
II-9
|