e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lui (lieden) lui: leŭj (Maaseik), ly(3)̄j (Maaseik), rïkke luï (Maaseik), mensen: minsən (Maaseik), rieke minse (Maaseik), rijke minsen (Maaseik) lui (lieden) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || mensen [RND] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1
luid schreien beuken: ook materiaal znd 28, 53  bu=ken (Maaseik), janken: ook materiaal znd 28, 53  janke (Maaseik), janken (Maaseik), schreeuwen: ook materiaal znd 28, 53  chrieven (Maaseik), schriven (Maaseik) luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)] III-1-4
luiden luiden: de klok loeje (Maaseik, ... ), de klok luen (Maaseik), leujə (Maaseik), lu.jə (Maaseik) De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || Luiden. [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] III-3-3
luiden voor de mis luiden voor de mis: et louit fur de mes (Maaseik), ’t loeit veur de mes (Maaseik), ’t loejt veur de mes (Maaseik) Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)] III-3-3
luier doek: dóók (Maaseik), pisdoek: pĕsdōk (Maaseik) luier (kinderdoek) [ZND 01u (1924)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] III-2-2
luiermand kindskorf: keinchkərf (Maaseik), keindskörf (Maaseik), keinjskorf (Maaseik), keinschkurf (Maaseik), kindskeurf (Maaseik), kindskurf (Maaseik, ... ), kęjntskø̜rǝf (Maaseik) korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)] || luiermand || Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.] II-12, III-2-2
luigat, zoldergat zoldergat: zǫldǝrgā.t (Maaseik) Het gat waardoor de luireep loopt en waardoor de zakken worden opgetrokken. Het gat wordt meestal afgesloten door de luival. Daar er sprake kan zijn van een binnen- en een buitenreep, kan het gat zich in en/of buiten de molen bevinden. Bij de standerdmolen bevindt zich een luival in de galerij, buiten de molen. In de watermolen daarentegen is een dergelijke voorziening doorgaans binnen in de molen aan te treffen. [N O, 25u; A 42A, 44 add.; Jan 236; Coe 213; Grof 239] II-3
luikoord, luiketting ketting: kęteŋ (Maaseik), koord: kō.rt (Maaseik) Het koord of de ketting waarmee de zakken in de watermolen worden opgetrokken of afgelaten. Zie ook afb. 76 en de toelichting bij het lemma ɛluireep, luikettingɛ.' [Jan 232; Coe 208; Grof 235; N O, 25b; A 42A, 44; N O, 25c; N O, 25d; A 42A, 47] II-3
luilak luierik: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luierik (Maaseik), luijerik (Maaseik) luilak [ZND 01 (1922)] III-1-4
luisteren luisteren: good loestere (Maaseik), good loesteren (Maaseik), goot loesteren (Maaseik), leustere (Maaseik), luəstərə (Maaseik) goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [N 10b (1961)], [ZND 01 (1922)] III-1-1