21346 |
lui (lieden) |
lui:
leŭj (L372p Maaseik),
ly(3)̄j (L372p Maaseik),
rïkke luï (L372p Maaseik),
mensen:
minsən (L372p Maaseik),
rieke minse (L372p Maaseik),
rijke minsen (L372p Maaseik)
|
lui (lieden) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || mensen [RND] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
ook materiaal znd 28, 53
bu=ken (L372p Maaseik),
janken:
ook materiaal znd 28, 53
janke (L372p Maaseik),
janken (L372p Maaseik),
schreeuwen:
ook materiaal znd 28, 53
chrieven (L372p Maaseik),
schriven (L372p Maaseik)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok loeje (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
de klok luen (L372p Maaseik),
leujə (L372p Maaseik),
lu.jə (L372p Maaseik)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || Luiden. [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden voor de mis:
et louit fur de mes (L372p Maaseik),
’t loeit veur de mes (L372p Maaseik),
’t loejt veur de mes (L372p Maaseik)
|
Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
doek:
dóók (L372p Maaseik),
pisdoek:
pĕsdōk (L372p Maaseik)
|
luier (kinderdoek) [ZND 01u (1924)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20281 |
luiermand |
kindskorf:
keinchkərf (L372p Maaseik),
keindskörf (L372p Maaseik),
keinjskorf (L372p Maaseik),
keinschkurf (L372p Maaseik),
kindskeurf (L372p Maaseik),
kindskurf (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
kęjntskø̜rǝf (L372p Maaseik)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)] || luiermand || Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.]
II-12, III-2-2
|
26323 |
luigat, zoldergat |
zoldergat:
zǫldǝrgā.t (L372p Maaseik)
|
Het gat waardoor de luireep loopt en waardoor de zakken worden opgetrokken. Het gat wordt meestal afgesloten door de luival. Daar er sprake kan zijn van een binnen- en een buitenreep, kan het gat zich in en/of buiten de molen bevinden. Bij de standerdmolen bevindt zich een luival in de galerij, buiten de molen. In de watermolen daarentegen is een dergelijke voorziening doorgaans binnen in de molen aan te treffen. [N O, 25u; A 42A, 44 add.; Jan 236; Coe 213; Grof 239]
II-3
|
26431 |
luikoord, luiketting |
ketting:
kęteŋ (L372p Maaseik),
koord:
kō.rt (L372p Maaseik)
|
Het koord of de ketting waarmee de zakken in de watermolen worden opgetrokken of afgelaten. Zie ook afb. 76 en de toelichting bij het lemma ɛluireep, luikettingɛ.' [Jan 232; Coe 208; Grof 235; N O, 25b; A 42A, 44; N O, 25c; N O, 25d; A 42A, 47]
II-3
|
19029 |
luilak |
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
luierik (L372p Maaseik),
luijerik (L372p Maaseik)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
good loestere (L372p Maaseik),
good loesteren (L372p Maaseik),
goot loesteren (L372p Maaseik),
leustere (L372p Maaseik),
luəstərə (L372p Maaseik)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [N 10b (1961)], [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|