e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ketelmuziek ketelenmuziek: kētələməzīk (Maastricht), ketelmuziek: ketelmeziek (Maastricht), kētəlmyzīk mākə (Maastricht), kētəlməzik (Maastricht), kētəlməzīk (Maastricht, ... ), Iemes ketelmeziek bringe.  ketelmeziek make (Maastricht) Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)] || Het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt]. [N 90 (1982)] || Trommelen op ketels of potten, pannen enz. als volksjustitie. III-3-2
ketsen, molenkar varen rijden: rījǝ (Maastricht), uitgaan: ut˲gō.n (Maastricht) Zakken graan of meel ophalen en thuisbrengen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord ømolenkarŋ het lemma ɛmolenkarɛ.' [N O, 38q; Vds 267; Jan 259; Coe 238; Grof 264] II-3
ketser voerman: voormaan (Maastricht, ... ) de persoon die het paard van een trekschuit leidt [ketser] [N 90 (1982)] III-3-1
keuken keuken: keuke (Maastricht), kø&#x0304kə (Maastricht), k‧ø&#x0304kə (Maastricht), Ze aote in de keuke  keuke (Maastricht) keuken [ZND 12 (1926)] || plaats waar het eten wordt bereid III-2-1
keus keur: käör (Maastricht), keus: de keùs (Maastricht), kaös (Maastricht), keus (Maastricht), kēūs (Maastricht, ... ), kos (hubbə) (Maastricht), käös (Maastricht, ... ), kèùs (Maastricht), kös (Maastricht), keuze: käöze (Maastricht) het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)] || keus || keuze III-1-4
kever, tor coloradokever: colorado-kever (Maastricht), grondzuiker: Aditie bij vraag 121: kevers met korte sprieten (heures)  gróndzukers (Maastricht, ... ), kever: kever (Maastricht, ... ), molenaar: Additie bij vraag 121: kevers met lange sprieten (heures)  meuleneers (Maastricht, ... ) kever, soort [N 83 (1981)] || kever, tor [DC 30 (1958)] || kever, tor (alg) III-4-2
kibbelen enselen: ensele (Maastricht), ensələ (Maastricht), ziech ensele (Maastricht), énsələ (Maastricht), kekelen: kekele (Maastricht, ... ), kibbelen: kebbələ (Maastricht), keͅbələ (Maastricht), kèèbələ (Maastricht), stechelen: sjtechele (Maastricht), stechele (Maastricht, ... ), stechelle (Maastricht), stechələ (Maastricht), stègələ (Maastricht), ziech stechele (Maastricht), ziech stèchələ (Maastricht), vreigelen: vreigele (Maastricht), vreigelen (Maastricht), ps. boven de è staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  vrègələ (Maastricht) het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)] || Kibbelen. [ZND 01 (1922)], [ZND m] || ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)] || ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)] III-3-1
kiekendief kuikendief: kuukedeef (Maastricht), kuukendeef (Maastricht) kiekendief || kiekendieven (± 47 langere staart en smallere vleugels dan buizerd [086]; slome kringetjesdraaiers; steeds laag boven grond; nest op de grond; bruine en grijze soorten; sommige in rietland of moeras, andere op de hei; ook wel eens op de trek [N 09 (1961)] III-4-1
kiel jasje: jeske (Maastricht), kiel: ke:l (Maastricht), keel (Maastricht, ... ), keĕl (Maastricht), kēl (Maastricht), kieltje: ke:lkə (Maastricht), werkjas: werkjas (Maastricht) hes (blauwe boerenkiel) [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel [ZND 01 (1922)], [ZND m] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] || kiel: (kort) loshangend linnen of katoenen overkleed || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)] III-1-3
kielkeper kielkeper: kelkēpǝr (Maastricht) De dakrib die in de binnenhoek van twee elkaar ontmoetende dakschilden wordt aangebracht. [N 32, 43b; N 54, 171a] II-9