e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beet het verslijten: hǝt vǝrsli.tǝ (Maastricht) De slijtage aan zowel de kammen van het aswiel als aan de staven van het rondsel. [N O, 14g; Jan 109; Coe 84; Grof 105; N O, 11o] II-3
beet, hap beet: beet (Maastricht), bof: Verklw. bufke  bóf (Maastricht), bofje: bufke (Maastricht), hap: hap (Maastricht, ... ), hāp (Maastricht), hàp (Maastricht, ... ), hapje: hepke (Maastricht), hèpkə (Maastricht) beet, hap || hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)] III-2-3
beetje, een weinig beetje: bitsje (Maastricht, ... ), bitteke (Maastricht), fiets: fits (Maastricht), fietsel: fitsel (Maastricht), fiezel: fiezel (Maastricht), kietsje: (volgens Gezelle) = kitsken, korentje, kerntje  kitske (Maastricht), piezel: piezel (Maastricht), Het woord "piezel"is wel in ons dialect gangbaar, maar heeft een geheel andere betekenis, nl. "iets kleins", "iets duns", "een beetje". Bijv.: ne piezel vaan n wortel (= een kleine wortel n piezel vaan ne paling (= n dunne paling), enz.enz. Verder is döre-piezel {d”r\\pÈz\\l}: een soort ploertendoder gemaakt uit het mann. lid van de stier.  pīzəl (Maastricht, ... ), vits: vets (Maastricht) beetje, een weinig || beetje, geringe hoeveelheid || geringe hoeveelheid || kleine hoeveelheid [DC 28 (1956)], [DC 28 (1956)] III-4-4
bef bef: bef (Maastricht, ... ), bèf (Maastricht), befje: befke (Maastricht), chemisetje (<fr.): sammezetje (Maastricht) bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)] || bef: gesteven doekje || een bef [N 59 (1973)] III-1-3
begeerlijk appetijtelijk: appetietelik (Maastricht), begeerlijk: begeerlik (Maastricht), begierluk (Maastricht), hebbelijk: höbbelik (Maastricht), lokkendig: lokketig (Maastricht) de begeerte opwekkend, verlokkend [gewild, begeerlijk] [N 85 (1981)] || sterk verlangend [hebbelijk, begeerlijk, begierig, begerig] [N 85 (1981)] III-1-4
begeerte begeerte: begeerte (Maastricht), verlangen: verlange (Maastricht), vərlangə (Maastricht), ə groet vərlàngə (Maastricht), wens: wins (Maastricht) een groot verlangen naar iets, een sterke wens [geerte, geer] [N 85 (1981)] III-1-4
begeleider van het baldakijn erewacht: ierewach (Maastricht), ierewag (Maastricht) De begeleiders van de hemel, bijvoorbeeld vier leden van de schutterij [hiëmelwach]. [N 96C (1989)] III-3-3
begeren belust zijn: belus zien (Maastricht), gaarne hebben: geere höbbe (Maastricht, ... ), geerə höbbə (Maastricht), hiel gere höbbe (Maastricht), gaarne willen: geere wèlle (Maastricht), geerə wéllə (Maastricht), hiel geerə wèllə (Maastricht), giepern (du.): mar.: = begerig zijn, heftig verlangen  giepe (Maastricht), het water aan de mond komen: ut water kump höm aon de moond (Maastricht), spinzen: spinzə (Maastricht, ... ), verlangen: verlange (Maastricht, ... ), vərlàngə (Maastricht), verlekkerd zijn: vərlékkərd zien (Maastricht), wensen: winse (Maastricht), wunse (Maastricht), willen: welle (Maastricht), zich spitsen op: ziech spitse op (Maastricht) de begeerte opwekkend, verlokkend [gewild, begeerlijk] [N 85 (1981)] || een groot verlangen naar iets, een sterke wens [geerte, geer] [N 85 (1981)] || sterk verlangend [hebbelijk, begeerlijk, begierig, begerig] [N 85 (1981)] || sterk wensen, verlangen koesteren naar [begeren, geren, lusten] [N 85 (1981)] III-1-4
begerig begerig: bəgi:reͅx (Maastricht), hebberig: höbberig (Maastricht), höbberig sjaarpot (Maastricht) begerig [ZND 01 (1922)] || sterk verlangend [hebbelijk, begeerlijk, begierig, begerig] [N 85 (1981)] III-1-4
begijn begijn: begein (Maastricht, ... ), begijn (Maastricht) De bewoonster van een begijnhof [begien]. [N 96D (1989)] III-3-3