e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aftrekken aftrekken: ǭftrękǝ (Maastricht) De vloeistof van de niet-oplosbare delen laten weglopen of wegpompen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''klaren''. [N 35, 39] II-2
aftrekken (met de hand) uittrekken: ūttrɛkǝ (Maastricht) Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c] I-5
aftroggelen afluchsen (<du.): vgl. Du. abluchsen  aoflókse (Maastricht), aftroggelen: aoftroggele (Maastricht, ... ), aoftroggələ (Maastricht), aoftrōgələ (Maastricht), aoftróggele (Maastricht), afzetten: aofzette (Maastricht), aofzettə (Maastricht), aofzéttə (Maastricht, ... ), heimelijk (bn.): heimelik (Maastricht), ontfutselen: oontfutsele (Maastricht) listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] III-3-1
aftuigen afzadelen: ǭf˲zǭlǝ (Maastricht) Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b] I-10
afvallen van bladeren ruzelen: ruzele (Maastricht) afvallen v bladeren III-4-3
afwas afwas: aofwas (Maastricht, ... ), oafwas (Maastricht), ōͅfwas (Maastricht, ... ), aon d¯n aofwas beginne  aofwas (Maastricht), D¯n aofwas steit nog in de keuke  aofwas (Maastricht, ... ), spoel: speul (Maastricht) afwas || het af te wassen vaatwerk || het afwassen || het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] || vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)] III-2-1
afwasborstel afwasborstel: aofwasbeurstel (Maastricht), aofwasbörstel (Maastricht), borstel: beurstel (Maastricht), borsteltje: beurstelke (Maastricht, ... ), wasborstel: wasbeurstel (Maastricht) Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
afwassen afwassen: aofwasse (Maastricht, ... ), aofwassə (Maastricht), oafwasse (Maastricht), Iech höb nog neet aofgewasse  aofwasse (Maastricht), schotelen wassen: šōtələ wasə (Maastricht), spoelen: speūle (Maastricht), wassen: wasse (Maastricht) afwassen || de afwas doen || vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)] III-2-1
afwasteil, afwasbak afwasbak: aofwasbak (Maastricht, ... ), afwasketel: aofwasketel (Maastricht), afwaskuipje: afwaskuupke (Maastricht), spoelbak: spø&#x0304lbak (Maastricht) afwasbak [N 07 (1961)] || bak waarin men afwast [N 20 (zj)] || de kom, bak of emmer, waarin de teljoren, schotels, enz. worden afgewassen [ZND 02 (1923)] III-2-1
afwaswater afwaswater: aofwaswaatər (Maastricht), aofwaswater (Maastricht, ... ), oafwaswaater (Maastricht), luter: uitspreken als Luther (godsdiensthervormer)  lŭŭter (Maastricht), lŭŭtər (Maastricht), lutertje: lūterke (Maastricht), schotelenwater: sjotelewater (Maastricht), Drink zellef dee koffie, ¯t is, gluif iech sjotelewater  sjotelewater (Maastricht), sopje: söpke (Maastricht), spoelwater: speulwater (Maastricht), zeepsop: zeͅi̯psoͅp (Maastricht) Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)] || lauw water van de vaat of om de vaat te wassen || schotelwater III-2-1