e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geluid maken, gezegd van de kammen bobberen: bǫbǝrǝ (Maastricht) Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112] II-3
geluid van de patrijs schreeuwen: sjriew (Maastricht) het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)] III-4-1
geluid van naderend onweer donderen: dondere (Maastricht), dòndere (Maastricht), gerommel: gəromməl (Maastricht), gəròmməl (Maastricht), meutelen: meutele (Maastricht), ratelen: ratele (Maastricht), roebelen: roebele (Maastricht), rollen: ròllə (Maastricht), rommelen: et rommeld (Maastricht, ... ), rommele (Maastricht, ... ), rommələ (Maastricht, ... ), rōm.mələ (Maastricht), ròmmele (Maastricht), rómmele (Maastricht, ... ), rómmələ (Maastricht), ⁄t rommelt (Maastricht) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
geluidloos een wind laten ene laten vliegen: eine laote vleege (Maastricht), stinken: sjtinke (Maastricht) geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)] III-1-1
geluidloze wind vloedje: flötske (Maastricht) geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)] III-1-1
geluk geluk: gelök (Maastricht) geluk, voorspoed, gunstig toeval III-1-4
gelukken gelukken: gelökke (Maastricht), good gelök (Maastricht), gelukt zijn: is gelök (Maastricht), lukken: lökke (Maastricht, ... ), lökkə (Maastricht, ... ), slagen: slaagə (Maastricht), wl gaan: wél goon (Maastricht) een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)] || gelukken III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben boffer: bóffer (Maastricht, ... ), bóffər (Maastricht), bófər (Maastricht), bofkont: bofkont (Maastricht), boofkoont (Maastricht), bòfkònt (Maastricht), bófkoont (Maastricht, ... ), gelukkige, een -: ənə gəlökkigə (Maastricht), geluksvogel: geluks vogel (Maastricht), gelöksvogel (Maastricht), gəláksvoogəl (Maastricht) iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)] III-1-4
gemak gemak: gemaak (Maastricht), ook ZND 23, 076  gəmāk (Maastricht, ... ) gemak [ZND 01 (1922)] III-1-4
gemakkelijk gemakkelijk: gemeekelik (Maastricht), gemekelik (Maastricht, ... ), gəmeekəlik (Maastricht, ... ), gəmeekəluk (Maastricht), gəmeekələk (Maastricht, ... ), gəméékələk (Maastricht), ook materiaal znd 23, 77  gəmēkələk (Maastricht, ... ), licht: liech (Maastricht), lieg (Maastricht), op zijn gemak: op zə gəmaak (Maastricht) geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)], [ZND 01 (1922)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)] III-1-4