31769 |
schulpzaag |
schulpzeeg:
šølǝp˲zēx (Q095p Maastricht
[(zaag waarvan de tanden van het zaagblad niet uiteenstaan: dit in tegenstelling tot de ɛbosduivelɛ)]
)
|
Grote spanzaag, 0.80 tot 1.20 m lang, waarmee hout in de lengterichting van de houtvezels doorgezaagd kan worden. Het doorgaans draaibare blad van de zaag wordt in tegenstelling tot de spanzaag met behulp van een knop en een handvat vastgezet. De schulpzaag wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Bij de wagenmaker bijvoorbeeld dient ze om velgen, berries en andere zware karonderdelen te zagen. Zie ook het lemma ɛschulpenɛ (pag. ).' [N 53, 7; N 53, 8g-h; N G, 22a; N I, 1; monogr.]
II-12
|
18102 |
schurft |
krets:
krets (Q095p Maastricht),
rui:
rø̜i̯ (Q095p Maastricht),
schurft:
sjö:rref (Q095p Maastricht),
sjörref (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sjörrəf (Q095p Maastricht),
šørft (Q095p Maastricht)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] || schurft: hoe heet de besmettelijke huidziekte, die een ondragelijke jeuk veroorzaakt tussen de vingers, aan de polsen (fr. gale) ? [ZND 42 (1943)]
I-11, III-1-2
|
24428 |
schurftmijt |
mijt:
miet (Q095p Maastricht),
idiosyncr.
miet (Q095p Maastricht),
schurft:
’t schurref (Q095p Maastricht),
schurftmijt:
idiosyncr.
schurf miet (Q095p Maastricht)
|
mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18951 |
schurk, smeerlap |
batjakker:
batjakker (Q095p Maastricht),
batraaf:
batteraof (Q095p Maastricht),
beest van een vent:
⁄n bies vaan ⁄ne vent (Q095p Maastricht),
boef:
boef (Q095p Maastricht),
deugeniet:
dēūgəneet (Q095p Maastricht),
däögəneet (Q095p Maastricht),
een die nergens voor deugt:
einə dee nörrəgəs veur doug (Q095p Maastricht),
gamin (fr.):
(van een jongen gezegd).
gemin (Q095p Maastricht),
ploert:
ploert (Q095p Maastricht),
rotzak:
rotsak (Q095p Maastricht),
rotzak (Q095p Maastricht),
schavuit:
sjavuut (Q095p Maastricht),
sjevuut (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
schelm:
sjellem (Q095p Maastricht),
schind-aas:
sjinaos (Q095p Maastricht),
schobbejak:
sjoobəjāk (Q095p Maastricht),
sjóbbejak (Q095p Maastricht),
smeerlap:
smeerlap (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)] || schavuit, schelm, boef || schelm, boosdoener, schurk
III-1-4
|
22427 |
schutsboom |
schuttersboom:
sjøͅtərsboum (Q095p Maastricht)
|
De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22824 |
schutter |
schutter:
sjötter (Q095p Maastricht),
sjötər (Q095p Maastricht),
šöttər (Q095p Maastricht)
|
schutter [RND] || Schutter. [ZND m] || Schutter: b) lid van een dorpse schietvereniging.
III-3-2
|
33373 |
schutting naast de koeienstand |
schutting:
šøteŋ (Q095p Maastricht)
|
Om de koeienstand af te scheiden van de gang ernaast is er een schutting, een lage muur of een paal of plank aangebracht. De benamingen kunnen vaak ook van toepassing zijn op de scheiding tussen twee paarden in de paardestal. [N 5A, 38d]
I-6
|
19935 |
schuur |
graanschuur:
grǭnšø̄r (Q095p Maastricht),
korenschuur:
kōrǝšø̄r (Q095p Maastricht),
schuur:
šȳr (Q095p Maastricht),
šø̄r (Q095p Maastricht),
stroschuur:
strȳšȳr (Q095p Maastricht)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19869 |
schuurmiddel |
blauwe steen:
blauwe stein (Q095p Maastricht),
blauwpan:
blauw pan (Q095p Maastricht),
mergel:
melleger (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
schuurzand:
sjoorzaand (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
zand:
zand (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
zānd (Q095p Maastricht),
zānt (Q095p Maastricht),
a lang trekken
zand (Q095p Maastricht)
|
schuurmiddel om metaal glanzend te maken - blauwsteen (uitgewreven azuursteen) [DC 15 (1947)] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - roodaarde (voor het gladmaken van gebruineerd koper) [DC 15 (1947)] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
30685 |
schuurpapier |
amarilpapier:
amaręlpǝpīr (Q095p Maastricht),
ijzerschuurpapier:
īzǝršōrpǝpīr (Q095p Maastricht),
zandpapier:
zantpǝpīr (Q095p Maastricht),
zāntpǝpīr (Q095p Maastricht)
|
Stevig papier waarop korrels schurend materiaal zijn aangebracht. Het schuurmateriaal van schuurpapier wordt normaal onderverdeeld in grove, middel en fijne korrel. Daartussen bestaan nog diverse gradaties, die worden uitgedrukt in nummers die ongeveer overeenkomen met het aantal korrels per vierkante centimeter. Zie ook de lemmata "schuurpapier" en "waterproof-schuurpapier" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II. 9, pag. 205. [N 33, 233; N 33, 234; N 64, 56a; N 64, 56c; monogr.] || Stevig papier waarop korrels schurend materiaal, bijvoorbeeld gemalen glas, zand, amaril of carborundum zijn aangebracht. Zie ook het lemma ɛschuurpapierɛ in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in WLD ii.9, pag. 205.' [N 53, 148a; monogr.]
II-11, II-12
|