22743 |
trekharmonica |
harmonica:
Ook monika.
harmonika (Q095p Maastricht),
monica:
moneka (Q095p Maastricht),
monəkà (Q095p Maastricht),
mōnika (Q095p Maastricht),
Sub harmonica: ook monika.
monika (Q095p Maastricht),
Z. een voorbeeld bij repareren [pag. 348: heer rippereerde meersjoeme piepe, perrepluus en monikaas].
monika (Q095p Maastricht),
trekzak:
trèkzak (Q095p Maastricht)
|
Harmonica. [ZND 01 (1922)] || Harmonika. || Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] || Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] || Trekharmonica.
III-3-2
|
30062 |
trekhei |
drie-/drijpoot:
drɛjput (Q095p Maastricht)
|
Toestel om met behulp van handkracht palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een uit drie poten samengestelde standaard waarin een katrolschijf is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok aan is bevestigd. Aan het andere uiteinde van het touw zijn een aantal dunnere touwen vastgemaakt waar de arbeiders aan trekken. Het heiblok is vervaardigd uit een langwerpig stuk hard hout of metaal met vierkante doorsnede. Er bestaan ook vergelijkbare werktuigen die met behulp van een stoommachine, een electromotor of een verbrandingsmotor worden aangedreven. De heireep van het heiblok wordt daarbij opgewonden op de trommel van een liertoestel. Zie ook afb. 27. [N 31, 5c; monogr.]
II-9
|
17898 |
trekken |
rijten:
riete (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
rietə (Q095p Maastricht),
trekken:
trekke (Q095p Maastricht),
treͅkə (Q095p Maastricht),
trèkke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
trèkkə (Q095p Maastricht)
|
Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] || wij trekken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
21580 |
trekken en talmen |
aftrekken:
Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
aoftrèkke (Q095p Maastricht),
melken:
melleke (Q095p Maastricht),
mèlke (Q095p Maastricht),
pingelen:
pingelen (Q095p Maastricht)
|
Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
29079 |
trekkers |
trekkers:
trɛkǝrs (Q095p Maastricht)
|
Middel om een broek of een vest te kunnen insnoeren. De riempjes achter het vest. [N 59, 143b]
II-7
|
29781 |
trekopeningen |
fuchsen:
fuksǝ (Q095p Maastricht),
jachten:
jaxtǝ (Q095p Maastricht)
|
Kanalen door de bodem van de oven voor de rookafvoer naar de schoorsteen. De trekopeningen vormen de verbindingen tussen de verschillende kamers in het stookkanaal en het rookkanaal. Het uiteinde van de trekopeningen in het stookkanaal werd in Q 111 de mond (d\r mont) genoemd. In Q 83 werd het woordtype fosse alleen gebruikt bij ringovens; bij veldovens sprak men van ɛjachtenɛ. Zie ook afb. 25.' [N 98, 132; N 98, 133; monogr.]
II-8
|
31700 |
trekzaag, boomzaag |
boomzeeg:
bǫwmzēx (Q095p Maastricht),
kortzeeg:
kǫrt˲zēx (Q095p Maastricht)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
18822 |
treuren |
bedroefd zijn:
bədreuf zien (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
chagrineren (<fr.):
sjaggernere (Q095p Maastricht),
treuren:
treure (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
treurə (Q095p Maastricht),
trēūrə (Q095p Maastricht),
treurig:
treurig (Q095p Maastricht),
triestig:
tristig (Q095p Maastricht),
verdrietig:
verdretig (Q095p Maastricht),
vərdreetich (Q095p Maastricht),
zich chagrineren (<fr.):
ziech sjagkernere (Q095p Maastricht)
|
verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19362 |
treuzelaar |
erwtenteller:
erretentèller (Q095p Maastricht),
langzaam vergif:
langsaam vergif (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
langzaammarcheerder:
Note v.d. invuller: erwtenteller is iemand die zeer zuinig is.
langsaam-marsjeerder (Q095p Maastricht),
langzame, een -:
⁄ne langseme (Q095p Maastricht),
⁄ne lanseme (Q095p Maastricht),
neuzelaar:
neuzeleer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
saaielaar:
saajəleer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
saladeneus:
slaojneus (Q095p Maastricht),
semmelaar:
semmeleer (Q095p Maastricht),
cf. Schuermans p. 566 s.v. "sammelen, semmelen
semmeleer (Q095p Maastricht),
slak:
werreke wie un schlèk (Q095p Maastricht),
slome, een -:
sloome (Q095p Maastricht),
slōōmə (Q095p Maastricht),
sok:
⁄n zòk (Q095p Maastricht),
trage, een -:
traog (Q095p Maastricht),
treuzelaar:
treuzeleer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
treuzəleer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
wadənəntrøzəlēr (Q095p Maastricht),
voorzichtige, een -:
⁄ne veurziechtige (Q095p Maastricht),
zauwelaar:
zawwəleer (Q095p Maastricht),
zemelaar:
cf. Schuermans p. 566 s.v. "sammelen, semmelen
zemmeleer (Q095p Maastricht)
|
iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] || iemand die zeer langzaam is in zijn verrichtingen [erwtenteller] [N 85 (1981)] || sammelaar, treuzel || semmelaar, treuzelaar, talmer || Wat een treuzelaar! [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
klungelen:
klungələ (Q095p Maastricht),
neuzelen:
dee jong kin neuzele (Q095p Maastricht),
neuzele (Q095p Maastricht),
niet opschieten:
neet opsjeete (Q095p Maastricht),
sammelen:
cf. Schuermans p. 566 s.v. "sammelen, semmelen
sammelen (Q095p Maastricht),
semmelen:
semmele (Q095p Maastricht),
sokken:
zokke (Q095p Maastricht),
zòkkə (Q095p Maastricht),
sukkelen:
sukkele (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sukkələ (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
treuzelen:
er lik te treuzele (Q095p Maastricht),
hēr zetao tə trøzələ (Q095p Maastricht),
treuzele (Q095p Maastricht),
zaniken:
zaneke (Q095p Maastricht),
zeveren:
ər zetao tə zeͅvərə (Q095p Maastricht)
|
Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)] || Hij zit daar te sammelen (dralen, langzaam en aarzelend praten of handelen). [ZND 06 (1924)] || Hij zit daar te treuzelen (talmen, zeer langzaam handelen). [ZND 08 (1925)] || met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] || semmelen, treuzelen, talmen || wat zegt ge van iem. die zeer langzaam werkt ? Hij zit daar te ... (sammelen, teuten, nisselen, enz.) [ZND 42 (1943)] || zeuren, treuzelen, teuten
III-1-4
|