23793 |
woensdag voor pasen |
goensdag in de goede week:
goonsdag in de gooj week (Q095p Maastricht)
|
De woensdag in de week vóór Pasen [schorsel-/schortelwoensdag]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goensdag (Q095p Maastricht),
goonsdaag (Q095p Maastricht),
goonsdag (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
goonsdeg (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
goonsdig (Q095p Maastricht),
goonsdəch (Q095p Maastricht),
goonsdəg (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
goónstig (Q095p Maastricht),
gōnsdax (Q095p Maastricht),
gōnsdəg (Q095p Maastricht),
góonsdeg (Q095p Maastricht),
⁄t goonsdach (Q095p Maastricht)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || woensdag [ZND 10 (1925)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
ravotten:
ravotte (Q095p Maastricht),
rennen:
renne (Q095p Maastricht),
ruw lopen:
rauw loupe (Q095p Maastricht),
stormen:
störme (Q095p Maastricht),
wild lopen:
wèld loupe (Q095p Maastricht)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21131 |
woest, wild rijden |
razen:
raoze (Q095p Maastricht),
rossen:
Van Dale: II. rossen, hard, woest rijden.
rosse (Q095p Maastricht),
rossə (Q095p Maastricht),
ròssə (Q095p Maastricht),
rotsen:
Van Dale: I. rotsen, (gew.) 1. rossen; - rondlopen; - 2. ravotten, stoeien.
rootsje (Q095p Maastricht),
rótsjə (Q095p Maastricht),
scheuren:
sjörə (Q095p Maastricht),
vegen:
veegə (Q095p Maastricht),
wild (bn.):
wèld (Q095p Maastricht)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28816 |
wol |
wol:
wol (Q095p Maastricht)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
trens:
trɛns (Q095p Maastricht)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
24776 |
wolfskers |
dolle kers:
Spelling: "fonetisch", alles omgespeld
dol kērs (Q095p Maastricht)
|
Wolfskers (atropa belladonna). Plant uit bosrijke bergstreken, als artsenij-gewas gekweekt en soms verwilderd. De bladeren zijn gaafrandig met 1 tot 3, meestal enigszins overhangende, paarsachtig bruine bloemen in de oksels. De bessen zijn zwart en zeer g [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25210 |
wolkenbank |
bank:
baank (Q095p Maastricht),
streep:
striep (Q095p Maastricht),
wolkbank:
wollekbaenk (Q095p Maastricht),
wolkenbank:
wollekebaank (Q095p Maastricht)
|
lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
muts:
möts (Q095p Maastricht)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18132 |
wonde |
blessure:
blessuur (Q095p Maastricht),
letsel:
lètsel (Q095p Maastricht),
wonde:
wond (Q095p Maastricht),
woond (Q095p Maastricht),
wón(d) (Q095p Maastricht)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|