33654 |
braakliggen |
braak:
brāk (Q095p Maastricht),
braakliggen:
brāklęgǝ (Q095p Maastricht)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
brommel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
brommele (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
broumel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
brō̝mələ (Q095p Maastricht),
bròmmel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
bró.məl (Q095p Maastricht),
brómmel (Q095p Maastricht),
-
bromele (Q095p Maastricht),
zie ook ZND01 a-m (geen verzamelfiches)
broͅmələ (Q095p Maastricht),
zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)
broͅməl (Q095p Maastricht)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
bro.mǝlǝ (Q095p Maastricht),
brǫu̯mǝl (Q095p Maastricht)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
bramelenvink:
bròmmelevink (Q095p Maastricht)
|
braamsluiper (13 grauwbruin; graag in doornheggen; maakt doorzichtig sprietjesnest; zang begint met heel zacht muizegepiep en eindigt luider [juul-juul-juul-juul] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
bramelen:
brommel (Q095p Maastricht),
brommələ (Q095p Maastricht),
broomələ (Q095p Maastricht),
bròmmele (Q095p Maastricht),
brómmel (Q095p Maastricht),
-
brómmele (Q095p Maastricht),
eigen spellingsysteem
broaml (Q095p Maastricht),
Endepols
broumelle (Q095p Maastricht),
bròmmele (Q095p Maastricht),
brómmel (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
brooməl (Q095p Maastricht),
brōōməl (Q095p Maastricht),
WLD
brommele (Q095p Maastricht),
bərooməl (Q095p Maastricht),
bramelenstruik:
bròmmelestroek (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
braomələ-strōēk (Q095p Maastricht),
braomələstroek (Q095p Maastricht),
WLD
broamələ-struuk (Q095p Maastricht),
zie ook ZND32
bro:mələstru:k (Q095p Maastricht),
bramen:
breem (Q095p Maastricht),
briem (Q095p Maastricht),
brommel:
brómmel (Q095p Maastricht)
|
braam || braambes, -struik || braamstekel || braamstruik [ZND 01 (1922)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
bro:jə (Q095p Maastricht),
broje (Q095p Maastricht),
brōi̯ə (Q095p Maastricht),
brō‧jə (Q095p Maastricht),
Vleis broje gebroje eereppelkes Ze braojt en kook d¯n hielen daag
broje (Q095p Maastricht)
|
braden || vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
bra:kə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
brake (Q095p Maastricht),
braken (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
brākǝ (Q095p Maastricht),
[gewoon]
brāke (Q095p Maastricht),
gobbelen:
giebele (Q095p Maastricht),
göbbele (Q095p Maastricht),
[plat]
göbbele (Q095p Maastricht),
Vgl. uitdr. nao d\\ göbb\\lstrawt gon` = moeten overgeven.
göbbələ (Q095p Maastricht),
kotsen:
kotse (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
kotsə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
[plat]
kōtse (Q095p Maastricht),
nameten:
[schertsend]
naŏmēte (Q095p Maastricht),
overgeven:
euvergeve (Q095p Maastricht),
øvərge:və (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
[gewoon]
ēūvergēve (Q095p Maastricht),
spijen:
speije (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
speijen (Q095p Maastricht),
spijjə (Q095p Maastricht),
spɛjə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Braken of breken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 292 worden, als het deeg klaar is na een maand liggen, werkende stoffen o.a. honing, potas en ammoniak met koolzuur in het deeg gebracht. Het deeg wordt dan met de braak gekneed en omgegooid. De ligperiode van het deeg vooraf kan variëren van een paar dagen (Q 112) tot een halfjaar (Q 198b) of zelfs een jaar (L 271). Het deeg moet eigenlijk verstorven zijn. [N 29, 89a; monogr.] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (muik, overetendheid). [N 84 (1981)] || kotsen (braken) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || overgeven [ZND m] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
II-1, III-1-2
|
29765 |
brand |
vuur:
vȳr (Q095p Maastricht)
|
De gloeiïng van de oven - Coopman, pag 8. [monogr.]
II-8
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandblaor (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
Een brandblaar. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branne (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
branǝ (Q095p Maastricht),
branə (Q095p Maastricht),
¯t hoes brant al ¯t naat hout wèlt neet branne De kachel brant neet good In de hèl mote branne: door vuur gepijnigd worden
branne (Q095p Maastricht),
kolen:
¯t Käölde nog in de kachel Die kole käöle good
käöle (Q095p Maastricht)
|
branden [ZND 01 (1922)] || door vuur verteerd worden || in vuur en vlammen staan || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32]
II-1, III-2-1
|