e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braakliggen braak: brāk (Maastricht), braakliggen: brāklęgǝ (Maastricht) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelen: brommel (Maastricht, ... ), brommele (Maastricht, ... ), broumel (Maastricht, ... ), brō̝mələ (Maastricht), bròmmel (Maastricht, ... ), bró.məl (Maastricht), brómmel (Maastricht), -  bromele (Maastricht), zie ook ZND01 a-m (geen verzamelfiches)  broͅmələ (Maastricht), zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)  broͅməl (Maastricht) braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] III-4-3
braambessen bramelen: bro.mǝlǝ (Maastricht), brǫu̯mǝl (Maastricht) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamsluiper bramelenvink: bròmmelevink (Maastricht) braamsluiper (13 grauwbruin; graag in doornheggen; maakt doorzichtig sprietjesnest; zang begint met heel zacht muizegepiep en eindigt luider [juul-juul-juul-juul] [N 09 (1961)] III-4-1
braamstruik bramelen: brommel (Maastricht), brommələ (Maastricht), broomələ (Maastricht), bròmmele (Maastricht), brómmel (Maastricht), -  brómmele (Maastricht), eigen spellingsysteem  broaml (Maastricht), Endepols  broumelle (Maastricht), bròmmele (Maastricht), brómmel (Maastricht), WBD/WLD  brooməl (Maastricht), brōōməl (Maastricht), WLD  brommele (Maastricht), bərooməl (Maastricht), bramelenstruik: bròmmelestroek (Maastricht), WBD/WLD  braomələ-strōēk (Maastricht), braomələstroek (Maastricht), WLD  broamələ-struuk (Maastricht), zie ook ZND32  bro:mələstru:k (Maastricht), bramen: breem (Maastricht), briem (Maastricht), brommel: brómmel (Maastricht) braam || braambes, -struik || braamstekel || braamstruik [ZND 01 (1922)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3
braden braden: bro:jə (Maastricht), broje (Maastricht), brōi̯ə (Maastricht), brō‧jə (Maastricht), Vleis broje gebroje eereppelkes Ze braojt en kook d¯n hielen daag  broje (Maastricht) braden || vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m] III-2-3
braken braken: bra:kə (Maastricht, ... ), brake (Maastricht), braken (Maastricht, ... ), brākǝ (Maastricht), [gewoon]  brāke (Maastricht), gobbelen: giebele (Maastricht), göbbele (Maastricht), [plat]  göbbele (Maastricht), Vgl. uitdr. nao d\\ göbb\\lstrawt gon` = moeten overgeven.  göbbələ (Maastricht), kotsen: kotse (Maastricht, ... ), kotsə (Maastricht, ... ), [plat]  kōtse (Maastricht), nameten: [schertsend]  naŏmēte (Maastricht), overgeven: euvergeve (Maastricht), øvərge:və (Maastricht, ... ), [gewoon]  ēūvergēve (Maastricht), spijen: speije (Maastricht, ... ), speijen (Maastricht), spijjə (Maastricht), spɛjə (Maastricht, ... ) braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Braken of breken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 292 worden, als het deeg klaar is na een maand liggen, werkende stoffen o.a. honing, potas en ammoniak met koolzuur in het deeg gebracht. Het deeg wordt dan met de braak gekneed en omgegooid. De ligperiode van het deeg vooraf kan variëren van een paar dagen (Q 112) tot een halfjaar (Q 198b) of zelfs een jaar (L 271). Het deeg moet eigenlijk verstorven zijn. [N 29, 89a; monogr.] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (muik, overetendheid). [N 84 (1981)] || kotsen (braken) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || overgeven [ZND m] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] II-1, III-1-2
brand vuur: vȳr (Maastricht) De gloeiïng van de oven - Coopman, pag 8. [monogr.] II-8
brandblaar brandblaar: brandblaor (Maastricht, ... ) Een brandblaar. [DC 14 (1946)] III-1-2
branden branden: branne (Maastricht, ... ), branǝ (Maastricht), branə (Maastricht), ¯t hoes brant al ¯t naat hout wèlt neet branne De kachel brant neet good In de hèl mote branne: door vuur gepijnigd worden  branne (Maastricht), kolen: ¯t Käölde nog in de kachel Die kole käöle good  käöle (Maastricht) branden [ZND 01 (1922)] || door vuur verteerd worden || in vuur en vlammen staan || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32] II-1, III-2-1