24649 |
bloemknop |
bot:
bot (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bed:
beͅt (Q089p Martenslinde),
bedje:
beͅtšə (Q089p Martenslinde)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21510 |
blussen |
blussen:
blesse (Q089p Martenslinde),
blesə (Q089p Martenslinde)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
bletse (Q089p Martenslinde),
bletsə (Q089p Martenslinde),
blétsen (Q089p Martenslinde)
|
blutsen [ZND 01 (1922)] || De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
kroef:
kruf (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde,
Q089p Martenslinde)
|
bochel [ZND 01 (1922)] || bult [ZND 01 (1922)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
21490 |
bode |
bode:
boi̯ (Q089p Martenslinde)
|
bode [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21300 |
boek |
boek:
buk (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde,
Q089p Martenslinde)
|
boek [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)], [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bukǝt (Q089p Martenslinde)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitse koek:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
brikəzəkuk (Q089p Martenslinde)
|
boekweitkoek, pannekoek [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
21301 |
boer |
boer:
būr (Q089p Martenslinde),
būr (Q089p Martenslinde),
den hei-jlen daag es hé al bej willemke, bej blancaar, bej gjanke, bej de boer, bej de timmerman, bej grautvoader, bej mig, bej dig, bej hèm, bej haar, bej os, bej oeg, bej hin (Q089p Martenslinde)
|
boer [ZND 01 (1922)] || De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|