25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (Q204a Mechelen)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
aardappelshak:
ęrpelshak: (Q204a Mechelen),
hak:
hak (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
knuppel:
knøpǝl (Q204a Mechelen),
kretser:
krɛtsǝr (Q204a Mechelen),
krotenhak:
krūǝtǝhak (Q204a Mechelen),
krotenkratser:
krūtǝkratsǝr (Q204a Mechelen),
pollevie:
polǝvi-j (Q204a Mechelen),
pǫlǝvi (Q204a Mechelen)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
knuppel:
knuppel (Q204a Mechelen),
knöppel (Q204a Mechelen),
pollevie:
pollevie (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
pollevief (Q204a Mechelen),
póllevie (Q204a Mechelen)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25455 |
hakbak |
hakloop:
hakl ̇ūp (Q204a Mechelen),
houwbred:
hōubrɛt (Q204a Mechelen)
|
De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114]
II-1
|
32194 |
hakblok |
houtblok:
hōt˱blǫk (Q204a Mechelen)
|
Een driehoekig balkenstelsel waarop de wagenmaker met de dissel of handbijl afgezaagde stuk boomstam de ruwe vorm van een naaf geeft. Zie ook afb. 178. Diverse respondenten gebruikten het onderste deel van een boomstronk als hakblok. [N G, 5]
II-12
|
18791 |
haken |
hakelen:
hèkele (Q204a Mechelen)
|
haken (ww.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
krammen en ogen:
krɛm ɛn owǝ (Q204a Mechelen)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
31921 |
hakken met een beitel |
stemmen:
štemǝ (Q204a Mechelen)
|
Met behulp van (houten) hamer en hakbeitel gaten of andere uitsparingen in het hout maken. [N 53, 46a-d; monogr.]
II-12
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
hakken:
hakǝ (Q204a Mechelen)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19692 |
hakmes |
zeissele:
zessele (Q204a Mechelen)
|
heep (bijl) [SGV (1914)]
III-2-1
|