e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huifkar huifkar: hufkar (Meerlo) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huilen beuken: böke (Meerlo), (in hevige mate).  beuke (Meerlo), brullen: brulle (Meerlo), huilen: hule (Meerlo), eigen spellingsysteem  hŭŭle (Meerlo), janken: jēnke (Meerlo), jänke (Meerlo), schreeuwen: schrawwe (Meerlo, ... ) Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || huilen || huilen, schreien || schreien, huilen || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-2-1
huilen, schreien grijnzen: greeze (Meerlo), schreeuwen: schrawe (Meerlo) schreien [SGV (1914)] III-1-4
huis, woning huis: hŭŭs (Meerlo), hys (Meerlo, ... ), kruipgat: krup˃gat (Meerlo), woning: wuəneŋ (Meerlo) erg kleine ruimte of woning || huis [SGV (1914)] || woning III-2-1
huishouden huishoud: hŭŭshalt (Meerlo), huishouden: hyshāldə (Meerlo) huishouden [SGV (1914)] III-2-1
huisjesslak huisjesslak: eigen spellingsysteem  huskes slek (Meerlo) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huislook daklook: -  dakloek (Meerlo) donderblad, huislook [DC 46 (1971)] III-4-3
huismus, mus korenpikker: kôrepikker (Meerlo), korenvreter: kòrevrèter (Meerlo), mus: mus (Meerlo, ... ), musse (Meerlo) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || mus (in het bijzonder) || musch [SGV (1914)] || musschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-1
huisvlieg, vlieg gatvlieg: gatvlīēg (Meerlo), huisvlieg: hŭŭsvlieg (Meerlo), vlieg: vlīēg (Meerlo, ... ) huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] || vlieg, soort III-4-2
huisvuil rotzooi: rotzooi (Meerlo) Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)] III-2-1