e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meikever meikegel: meikègel (Meerlo, ... ), meikever: eigen spellingsysteem  meikèver (Meerlo), strontkever: eigen spellingsysteem ook wel -  strŏntkèver (Meerlo) Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)] III-4-2
meiraap knolletje: eigen spellingsysteem  kNULLeke (Meerlo) De meiraap, een vroege variëteit van de raap (meiraap, tolletje, knolletje, kelen, raap). [N 82 (1981)] I-7
meisje deern: den (Meerlo, ... ), dolletje: dölleke (Meerlo), maagdje: megje (Meerlo, ... ), mägje (Meerlo), meidje: madje (Meerlo) meisje [SGV (1914)] || meisje; (Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden?) [DC 05 (1937)] III-2-2
meisje met wie een jongen verkering heeft meid: meid (Meerlo, ... ) het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)] III-2-2
meisje met wie men verloofd is aanstaande: anstonde (Meerlo), maagdje: megje (Meerlo) Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] III-2-2
melaatsheid melaatsheid: melaatsheid (Meerlo) Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)] III-1-2
melde schietmelde: schietmelde (Meerlo), onkruid  schietmelde (Meerlo, ... ) melde || melde, onkruid III-4-3
melden (kaartterm) melden: melde (Meerlo) Roemen bij het kaartspel. III-3-2
melganzevoet schietmelde: sxitmęldǝ (Meerlo) Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.] I-5
melig melig: eigen spellingsysteem  mèlig (Meerlo) Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] III-2-3