18647 |
huifkar |
huifkar:
hufkar (L217p Meerlo)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
beuken:
böke (L217p Meerlo),
(in hevige mate).
beuke (L217p Meerlo),
brullen:
brulle (L217p Meerlo),
huilen:
hule (L217p Meerlo),
eigen spellingsysteem
hŭŭle (L217p Meerlo),
janken:
jēnke (L217p Meerlo),
jänke (L217p Meerlo),
schreeuwen:
schrawwe (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || huilen || huilen, schreien || schreien, huilen || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-2-1
|
19068 |
huilen, schreien |
grijnzen:
greeze (L217p Meerlo),
schreeuwen:
schrawe (L217p Meerlo)
|
schreien [SGV (1914)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hŭŭs (L217p Meerlo),
hys (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
kruipgat:
krup˃gat (L217p Meerlo),
woning:
wuəneŋ (L217p Meerlo)
|
erg kleine ruimte of woning || huis [SGV (1914)] || woning
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishoud:
hŭŭshalt (L217p Meerlo),
huishouden:
hyshāldə (L217p Meerlo)
|
huishouden [SGV (1914)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
huisjesslak:
eigen spellingsysteem
huskes slek (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24533 |
huislook |
daklook:
-
dakloek (L217p Meerlo)
|
donderblad, huislook [DC 46 (1971)]
III-4-3
|
24172 |
huismus, mus |
korenpikker:
kôrepikker (L217p Meerlo),
korenvreter:
kòrevrèter (L217p Meerlo),
mus:
mus (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
musse (L217p Meerlo)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || mus (in het bijzonder) || musch [SGV (1914)] || musschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
gatvlieg:
gatvlīēg (L217p Meerlo),
huisvlieg:
hŭŭsvlieg (L217p Meerlo),
vlieg:
vlīēg (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] || vlieg, soort
III-4-2
|
19427 |
huisvuil |
rotzooi:
rotzooi (L217p Meerlo)
|
Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|