18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
bóks (L217p Meerlo)
|
broek || broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
bóksetes (L217p Meerlo)
|
- [broekzak]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
bruur (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo,
L217p Meerlo)
|
broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer
III-2-2
|
24307 |
brommen, zoemen van een insect |
brommen:
bromme (L217p Meerlo)
|
brommen [SGV (1914)]
III-4-2
|
22586 |
bromtol |
bromtol:
Sub tol.
brómtōl (L217p Meerlo)
|
Bromtol.
III-3-2
|
24948 |
bron |
sprong:
sprieng (L217p Meerlo),
sprøŋ (L217p Meerlo),
wel:
wel (L217p Meerlo)
|
bron [SGV (1914)] || bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
20769 |
brood |
brood:
brôêt (L217p Meerlo)
|
brood [RND]
III-2-3
|
20710 |
broodje |
broodje:
Men kende de volgende soorten broodjes van fijner wittebroodsdeeg of van krentedeeg, al of niet met sucade; saucijzebroodjes van korstdeeg en worstbroodjes van verfijnde wittebroodsdeeg; pistolés
bryətjə (L217p Meerlo),
stoet:
styt (L217p Meerlo)
|
eindkorst van het brood, of klein broodje, meestal gebakken van de rest van het deeg als dat te veel was voor een bak || klein broodje van wittebrood
III-2-3
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
bruətmɛs (L217p Meerlo)
|
broodmes
III-2-1
|
25500 |
broodoven |
oven:
ovǝ (L217p Meerlo),
ǭvǝ (L217p Meerlo)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|