18133 |
schram |
schram:
sjrêêîm (Q099p Meerssen),
sjrêêîme (Q099p Meerssen)
|
schram [SGV (1914)] || schrammen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
schrammen:
sjrêêîme (Q099p Meerssen)
|
schrammen (ww) [SGV (1914)]
III-1-2
|
17947 |
schrede |
trede:
trê (Q099p Meerssen)
|
schrede [SGV (1914)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
schreeuwen:
sjrêêîve (Q099p Meerssen)
|
schreeuwen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
sjrikkeljoar (Q099p Meerssen)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikke (Q099p Meerssen)
|
schrikken (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
de stoep schrobben:
ô kort zoals in konijn
de sjtôp sjrôbe (Q099p Meerssen),
schrobben:
schrobben (Q099p Meerssen),
schròbbe (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
schrôbbĕ (Q099p Meerssen)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobborstel:
Zie tekening: 3 (rechts) maar dan met korte haren
schrôbbeurschtĕl (Q099p Meerssen)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
25705 |
schroden |
(mout) malen:
mālǝ (Q099p Meerssen)
|
Het mout malen waardoor het in de korrel aanwezige extract kan oplossen. De invuller uit L 318 maakt hierbij onderscheid tussen "malen", waarbij hij bedoelt dat het mout grof wordt gemalen, en "pletten" in de betekenis van "mout" fijnbreken". [N 35, 15; monogr.]
II-2
|
19411 |
schroeien |
branden:
branə (Q099p Meerssen)
|
schroeien [SGV (1914)]
III-2-1
|