e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huifkar huifkar: hȳfkar (Meeuwen) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huig huig: hych (Meeuwen) Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)] III-1-1
huilen beuken: beken (Meeuwen), beuken (Meeuwen), bīkə (Meeuwen), syn. janke  biêke (Meeuwen), grijnzen: grinsen (Meeuwen), janken: jaŋkə (Meeuwen), syn biêke  janke (Meeuwen), schreeuwen: sjrīēvə (Meeuwen), sniffen: Een nevenvorm voor snuffen (intensief van snuiven) z.ook snutere en snòffe  sniffe (Meeuwen), snoffen: snòffe (Meeuwen), snotteren: buviêr zaat det jònk nûw weer te snutere  snutere (Meeuwen), zumpen: men hoort ook simpe Det jònk zitsj nûw al ein oor te zimpe, òmdet het zi-jn gòsting neet kri-jgt  zimpe (Meeuwen) huilen || huilen, pruilen || schreien || wenen || wenen, huilen || zachtjes huilen || zachtjes wenen || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)] III-1-4
huis, woning haard: hēͅrt (Meeuwen), huis: hy(3)̄s (Meeuwen), kruipkot: Ze zitte doa möt hun vi-jf keiner in ein echt krûpkuut  krûpkuut (Meeuwen), woning: wy(3)̄neŋ (Meeuwen) een klein en onaanzienlijk woninkje || huis [ZND 34 (1940)] || woning III-2-1
huishouden huishouden: En uis hûshauwe wèèrde mötaan gruter en gruter  hûshauwe (Meeuwen) het huishouden III-2-1
huishuur huishuur: hy(3)̄shēr (Meeuwen) huishuur III-2-1
huismus, mus mus: messen mv. (Meeuwen) mus [ZND 43 (1943)] III-4-1
huisraad, inboedel pattaklang: parteklang (Meeuwen) inboedel III-2-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vleeg (Meeuwen), vlēx (Meeuwen) vlieg III-4-2
huisvuil rommel: rommel (Meeuwen), (niet meer gebruikte voorwerpen)  rommel (Meeuwen), vuiligheid: vuiligheid (Meeuwen, ... ) Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)] III-2-1