e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opperhuid vel: veͅ(ə)l (Meeuwen) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oprecht echt: echt (Meeuwen), eerlijk: īrlək (Meeuwen) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] III-1-4
oprispen rupselen: reipsele (Meeuwen) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] III-1-2
oprisping rupsel: reipsel (Meeuwen), rupseling: reipseling (Meeuwen) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] III-1-2
oprit oprit: oͅpret (Meeuwen) een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1
opruimen opruimen: opriemen (Meeuwen), opruimen (Meeuwen, ... ) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opscheppen blagueren (< fr.): (vgl. A.N. brageren is pronken) di-j is nûw ins alti-jd aan ¯t blagère iêver hèèr hûs, hèèr kleijer, hèèr keiner ...  blagère (Meeuwen), bluffen: bluffen (Meeuwen, ... ), bronken: De moos ze ins zeen brònke möt hère nûwe mantel  brònke (Meeuwen), stoefen: stoefen (Meeuwen, ... ), stofə (Meeuwen), cf. VD s.v. "III. stoffen  stóffə (Meeuwen), stoffen: stofə (Meeuwen), stuiten: Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.  stieten (Meeuwen), Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden. [-ie-: ontrondingsgebied]  stieten (Meeuwen) pochen, bluffen || pochen, opscheppen || pronken, opscheppen || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
opschepper blaas: is mich det ein dikke bloas  bloas (Meeuwen), blagueur (fr.): Syn. bluffer of blufkònt  blageur (Meeuwen), bluffer: bluffer (Meeuwen), blufkont: blufkont (Meeuwen), jan-mijn-kloten: eine jan-mi-jn-klute (Meeuwen), kale jakker: ki-jk mich dèè kale jakker(d) ins iêver de stroat paradère es want hèè hiêl Bree aan zi-jn kònt hèèt hange  kale jakker (Meeuwen), kale kus-mijn-kloten: eine kale kis-mi-jn-klute (Meeuwen), stoefer: cf. VD s.v. "III. stoffen  stóffər (Meeuwen), Verklw. stoeferke  stoefer (Meeuwen) dwaas, opschepper || een verwaande aansteller || grootspreker || opschepper || opschepper, die daartoe eigenlijk geen reden heeft || pocher, snoever III-1-4
opschuiven opschuiven: opṣivə (Meeuwen) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] III-1-2
opspelen opspelen: opspelen (Meeuwen), opspīlə (Meeuwen), sjamfoeteren: fr. Jean foutre  sjamfytərə (Meeuwen) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4