e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
elektrische tram elektrieken tram: elletrikken tram (Meeuwen) Een electrische tram. [ZND 34 (1940)] III-3-1
elleboog gewricht: gǝvrext (Meeuwen) Been dat de beweging van de bovenarm van de poot bevordert. Zie afbeelding 2.20. [N 8, 32.1 en 38.2] I-9
ellende (lijden) ellende: ig ben zeek van ellende (Meeuwen), èlèndə (Meeuwen), kranksel: krènksel (Meeuwen), malheur (fr.): doorgaans in het mv. en vergezeld door "make": dèè vent kan zuu koad wère, detter waal ins melère zuiw könne make (of mdoon) es het hèèm te erg weerd  meleer (Meeuwen), miserie: Hij zit in ne mesérie (Meeuwen), miserie (Meeuwen), məzeerĭĕ (Meeuwen), məzēͅri (Meeuwen), pinarie: pinarie (Meeuwen) een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || ellende || Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || iemand die (of een toestand die) een bron van ergernis is || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] || ongeluk III-1-4
ellendig ellendig: ellendig (Meeuwen), eͅleͅndəx (Meeuwen), miserabel: miserabel (Meeuwen) ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)] III-1-4
els els: èèls (Meeuwen) elzeboom III-4-3
emmer emmer: emər (Meeuwen), imər (Meeuwen, ... ), ømər (Meeuwen, ... ), Doa waas e gèètsje in mi-jnen immer Einen immer dings: een aanzienlijke hoeveelheid  immer (Meeuwen) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
engel engel: einen iengel twie iengelen (Meeuwen) Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3
engerling, larve van de meikever spekmade: spekmaai (Meeuwen), engerling, larve vd meikever  spɛkmāi (Meeuwen) engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)] || spekmade III-4-2
enig kind koekoek: koekoek (Meeuwen) een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)] III-2-2
enkel enkel: eŋkəl (Meeuwen) enkel (subst) [ZND m] III-1-1