21058 |
kneuzen |
blutsen:
blitsen (L364p Meeuwen)
|
blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
22410 |
knibbelen |
mikado:
mikado (L364p Meeuwen)
|
Het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17677 |
knie |
knie:
kni (L364p Meeuwen),
knie (L364p Meeuwen)
|
knie [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|
27552 |
kniebeschermer |
knielap:
knilap (L364p Meeuwen
[(id)]
),
knieënlap:
kniǝlap (L364p Meeuwen
[(id)]
)
|
Rubber of leren kapje dat ter bescherming over de knie wordt gedragen. De kniebeschermer wordt volgens de invuller uit L 330 vooral gebruikt tijdens het leggen van vloeren in gebouwen. [N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
17678 |
knieholte |
knievouw:
knievaw (L364p Meeuwen)
|
hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
lamenteren:
lamenteren (L364p Meeuwen),
treuren:
treuren (L364p Meeuwen)
|
een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
pitsen:
pitsen (L364p Meeuwen),
pitsə (L364p Meeuwen)
|
iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18151 |
knikkebenen |
door de knie?n zakken:
door de knieën zakke (L364p Meeuwen)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
huif:
hief (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
huf (L364p Meeuwen),
, /
hieven (L364p Meeuwen),
Gaan we hieven schieten?
hif (L364p Meeuwen),
marbel:
marbel (L364p Meeuwen),
marbol:
marbol (L364p Meeuwen)
|
Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || Hief: knikker. || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || knikkers [SND (2006)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
huiven schieten:
Sub hief.
hieven schieten (L364p Meeuwen)
|
[Knikkeren].
III-3-2
|