24582 |
meidoorn |
doornsheg:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
derrsheig (L364p Meeuwen)
|
haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
boekweitkever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
bōgetekēͅver (L364p Meeuwen),
eikenmulder:
ɛikəmoͅlər (L364p Meeuwen),
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
eikemoller (L364p Meeuwen),
mulder:
mölder (L364p Meeuwen),
sintjanskever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
sintjanskēͅvər (L364p Meeuwen)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
22499 |
meikoningin |
meikoningin:
meikoningin (L364p Meeuwen)
|
Het gebruik om op 30 april of een dag in mei een meisje tot koningin of een jongen tot koning te kiezen [meikoningin]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20309 |
meisje |
gors:
nogal denigrerend
gòrs (L364p Meeuwen),
maagdje:
mééchtsjə (L364p Meeuwen),
afleiding van maagd
mèègdsje (L364p Meeuwen),
meisje:
mééjsjə (L364p Meeuwen),
pul:
pöl (L364p Meeuwen),
vrouwtje:
vruiwke (L364p Meeuwen),
wicht:
wècht (L364p Meeuwen),
wécht (L364p Meeuwen)
|
een (niet noodzakelijk) kleinevrouw, als een jeugdig meisje || klein meisje || knap en flink meisje || meisje
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
lief:
lief (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
lief:
lief (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
wicht:
wècht (L364p Meeuwen)
|
verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || verloofde of vriendin
III-2-2
|
18125 |
melaatsheid |
melaatsheid:
məlaatshɛit (L364p Meeuwen)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22800 |
melden (kaartterm) |
melden:
als er iemand is die van een ander iets moet hebbem dan meldt hij zich wel eens
melden (L364p Meeuwen)
|
Melden. (in welke betekenis wordt dat woord gebruikt? Geef de uitdrukking waarin het voorkomt, b.v. bij het kaartspelen, enz.). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
33294 |
melganzevoet |
smeel:
smēl (L364p Meeuwen)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
męlǝk (L364p Meeuwen),
mɛ.lǝk (L364p Meeuwen)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|