17566 |
opperhuid |
vel:
veͅ(ə)l (L364p Meeuwen)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18959 |
oprecht |
echt:
echt (L364p Meeuwen),
eerlijk:
īrlək (L364p Meeuwen)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18030 |
oprispen |
rupselen:
reipsele (L364p Meeuwen)
|
Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
18031 |
oprisping |
rupsel:
reipsel (L364p Meeuwen),
rupseling:
reipseling (L364p Meeuwen)
|
Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
21157 |
oprit |
oprit:
oͅpret (L364p Meeuwen)
|
een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19426 |
opruimen |
opruimen:
opriemen (L364p Meeuwen),
opruimen (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19321 |
opscheppen |
blagueren (< fr.):
(vgl. A.N. brageren is pronken) di-j is nûw ins alti-jd aan ¯t blagère iêver hèèr hûs, hèèr kleijer, hèèr keiner ...
blagère (L364p Meeuwen),
bluffen:
bluffen (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
bronken:
De moos ze ins zeen brònke möt hère nûwe mantel
brònke (L364p Meeuwen),
stoefen:
stoefen (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
stofə (L364p Meeuwen),
cf. VD s.v. "III. stoffen
stóffə (L364p Meeuwen),
stoffen:
stofə (L364p Meeuwen),
stuiten:
Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.
stieten (L364p Meeuwen),
Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden. [-ie-: ontrondingsgebied]
stieten (L364p Meeuwen)
|
pochen, bluffen || pochen, opscheppen || pronken, opscheppen || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19322 |
opschepper |
blaas:
is mich det ein dikke bloas
bloas (L364p Meeuwen),
blagueur (fr.):
Syn. bluffer of blufkònt
blageur (L364p Meeuwen),
bluffer:
bluffer (L364p Meeuwen),
blufkont:
blufkont (L364p Meeuwen),
jan-mijn-kloten:
eine jan-mi-jn-klute (L364p Meeuwen),
kale jakker:
ki-jk mich dèè kale jakker(d) ins iêver de stroat paradère es want hèè hiêl Bree aan zi-jn kònt hèèt hange
kale jakker (L364p Meeuwen),
kale kus-mijn-kloten:
eine kale kis-mi-jn-klute (L364p Meeuwen),
stoefer:
cf. VD s.v. "III. stoffen
stóffər (L364p Meeuwen),
Verklw. stoeferke
stoefer (L364p Meeuwen)
|
dwaas, opschepper || een verwaande aansteller || grootspreker || opschepper || opschepper, die daartoe eigenlijk geen reden heeft || pocher, snoever
III-1-4
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opṣivə (L364p Meeuwen)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19290 |
opspelen |
opspelen:
opspelen (L364p Meeuwen),
opspīlə (L364p Meeuwen),
sjamfoeteren:
fr. Jean foutre
sjamfytərə (L364p Meeuwen)
|
zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|