e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
treeft rooster: rēstǝr (Meeuwen) Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22] II-7
trein trein: ps. omgespeld volgens RND!  trēͅi̯n (Meeuwen) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1
treiteren jensen: jènsə (Meeuwen), den hiêlen daag zoate ze òs te jennen tot vèè het oppen door kòtsmeeg woare  jense (Meeuwen), koeioneren: koejenèren (Meeuwen), kŏĕjjənéérə (Meeuwen), pesten: pèstə (Meeuwen), plagen: plaogə (Meeuwen), plougen (Meeuwen), plōͅgə (Meeuwen), tempteren: temtére (Meeuwen), Ze zaat mich mè den hiêlen daag te tamptère viêr toch mè möt te moage goan Fr. tourmenter  tamptère (Meeuwen), tergen: iemand tergen (Meeuwen), transeneren: Dèèn ònnötterik hèèt mich al den hiêlen daag getransenèèrd  transenère (Meeuwen), treiteren: tréétərə (Meeuwen) druk doen, kwellen || Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || jennen, tergen, sarrend uitdagen || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || plagen || plagen, treiteren || sarren, kwellen || sarren, vals plagen || treiteren III-1-4
treiterkop jensduivel: zie ook jense  jensdi-jvel (Meeuwen), jenserd: syn. jensdi-j-vel, pestjònk  jenserd (Meeuwen), tempteerder: tamtèèrder (Meeuwen) een sar, plaaggeest || plaaggeest || treiteraar III-1-4
trek, eetlust goesting: goesting (Meeuwen), gósting (Meeuwen), honger: honger (Meeuwen) hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)] || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
trekhaken, -ogen haamhaken: hāmhē̜k (Meeuwen), hāmhǫu̯k (Meeuwen) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica accordeon: dit woord wint meer en meer het veld (boven trekzak), door invloed van A.N  accordeon (Meeuwen), Hij kan goed accordeon spelen.  akoͅrdijoͅn (Meeuwen), harmonica: harmy.nika (Meeuwen), monica: my.nika, my.nəka (Meeuwen), trekzak: trekzak (Meeuwen), trɛkzak (Meeuwen) Accordeon. || Harmonica. || Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] || Monika: harmonika. || Trekzak: trekharmonica. III-3-2
trekhei heipikkel: hęjpekǝl (Meeuwen), palenheier: poalǝhęjǝr (Meeuwen) Toestel om met behulp van handkracht palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een uit drie poten samengestelde standaard waarin een katrolschijf is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok aan is bevestigd. Aan het andere uiteinde van het touw zijn een aantal dunnere touwen vastgemaakt waar de arbeiders aan trekken. Het heiblok is vervaardigd uit een langwerpig stuk hard hout of metaal met vierkante doorsnede. Er bestaan ook vergelijkbare werktuigen die met behulp van een stoommachine, een electromotor of een verbrandingsmotor worden aangedreven. De heireep van het heiblok wordt daarbij opgewonden op de trommel van een liertoestel. Zie ook afb. 27. [N 31, 5c; monogr.] II-9
trekken trekken: trɛkə (Meeuwen) Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] III-1-2
trekkers trekkers: trɛkǝrs (Meeuwen) Middel om een broek of een vest te kunnen insnoeren. De riempjes achter het vest. [N 59, 143b] II-7