22489 |
burenovertrek |
intrek:
intrek (L265p Meijel)
|
Het gebruik dat bij een verhuizing het gezin op versierde wagens naar de nieuwe woning gebracht werd. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgeméster (L265p Meijel),
burgəméstər (L265p Meijel),
burger:
burger (L265p Meijel)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
buskruit:
buskroet (L265p Meijel),
kruit:
krutj (L265p Meijel),
poeder:
poejer (L265p Meijel)
|
licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30632 |
buskwast |
buskwast:
bøskwast (L265p Meijel)
|
Kwast waarbij de haarbundel in een ijzeren of koperen bus bevestigd is. [N 67, 30b]
II-9
|
33131 |
bussel kort stro |
krom-bürde:
krom-bürde (L265p Meijel)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bus (L265p Meijel)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
bustehouder:
bustehawer (L265p Meijel),
korsetlijfje (<fr.):
kersjètlie:fke (L265p Meijel),
(vroeger)
kersjetliefke (L265p Meijel)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)] || steunlijfje voor de boezem, de bustehouder
III-1-3
|
21702 |
buur |
buurman:
buurman (L265p Meijel),
nabuur:
Opm. is verouderde benaming.
nòbbər (L265p Meijel)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20223 |
buurman |
buurman:
buurman (L265p Meijel),
nabuur:
nòbber (L265p Meijel),
Opm. is verouderde benaming.
nòbbər (L265p Meijel)
|
buurman of buurvrouw || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-2-2, III-3-1
|
20241 |
buurt |
buurt:
buurt (L265p Meijel),
bŭŭrt (L265p Meijel)
|
het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)]
III-3-1
|