29030 |
aftekenen met krijt |
afkrijten:
afkretjǝ (L265p Meijel)
|
In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74]
II-7
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
afdoen:
af˱dū (L265p Meijel),
plukken:
pløkǝ (L265p Meijel)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
afhalen:
afhālǝ (L265p Meijel),
ophalen:
ǫphālǝ (L265p Meijel),
uitrollen:
øtjrǫlǝ (L265p Meijel)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
21383 |
aftroggelen |
aftroggelen:
aftroggele (L265p Meijel),
afzetten:
afsittə (L265p Meijel),
afzette (L265p Meijel)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34002 |
aftuigen |
(het) getuig afdoen:
gǝtȳx˱ af˱dū (L265p Meijel)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
26770 |
afval van het grauwveen |
gemul:
gǝmø̜l (L265p Meijel)
|
[I, 44]
II-4
|
24848 |
afvallen van bladeren |
ruizelen:
reuzjele (L265p Meijel)
|
afvallen van bladeren [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
28379 |
afvoerband |
a.b.:
a.b. (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Emma])
|
Bandtransporteur voor de afvoer van de gewonnen kolen. Het woordtype "a.b." (L 265, Q 33) is een afkorting voor afvoerband. [N 95, 637; monogr.]
II-5
|
19429 |
afwasborstel |
borstel:
boorstel (L265p Meijel),
borsteltje:
beurstəlkə (L265p Meijel),
schrobbertje:
sjruberke (L265p Meijel)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
schotelen wassen:
borden wassen schotel = platte kom
sjŏttele wasse (L265p Meijel)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|