e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maken van een leger legeren: lē̜gǝrǝ (Meijel), liggeren: liggeren (Meijel) [II, 79b] II-4
malen malen: mālǝ (Meijel) Graan fijnmaken met behulp van een molen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbreken, snijdenɛ. Het woordtype malen heeft in P 53, P 58, Q 77a en Q 83 naast de bovengenoemde algemene betekenis ook de specifieke betekenis ø̄de bewerking die de graankorrel ondergaat op het ɛmaalvlakɛ van de molensteenø̄. Vanderspickken (pag. 61) merkt daarover op: ø̄Als het graan tussen de maalstenen komt, wordt het eerst in het midden van de steen gebroken of gesneden en meer naar de buitenkant toe gewreven of gemalen.ø̄' [N O, 36a; JG 1a; Vds 4; Jan 8; Coe 8; Grof 17; monogr.] II-3
mals soepel: supǝl (Meijel) Goedgelooid, zacht, lenig, buigzaam, gezegd van leer. [N 60, 9] II-10
mals, gezegd van boter smeert goed: sméért gŏĕ (Meijel), vers: dès vôrse (Meijel) mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)] III-2-3
man mens: mɛns (Meijel, ... ) man [RND], [RND] III-3-1
man die de behaalde tijden afleest tijdlezer: tetjlēͅzər (Meijel) de man die de behaalde tijden afleest? [N 93 (1983)] III-3-2
man die de uitslag bepaalt uitslagmaker: øtjslaxmākər (Meijel) de man die de uitslag bepaalt? [N 93 (1983)] III-3-2
man, mannelijke zangvogel mannetje: menneke (Meijel), mennikke (Meijel), mennəkə (Meijel) mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)] III-4-1
man, manspersoon kerel: kél (Meijel) kerel III-2-2
manchet boordje: burtje (Meijel), manchet: manšɛt (Meijel), mesjet (Meijel), mesjèt (Meijel) de boord onder aan de mouw (manchet?) [N 59 (1973)] || Hoe noemt U de manchet [N 62 (1973)] || manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] || mouwboord van een overhemd, de manchet III-1-3