e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoorsteenpot pijp: pīǝp (Meijel) De buis die als afsluiting op het schoorsteenkanaal wordt geplaatst. Schoorsteenpotten zijn doorgaans uit klei gebakken en vervolgens uitwendig verglaasd. Soms wordt ook gebruik gemaakt van gresbuizen. [N 32, 27c; monogr.] II-9
schoot schoot: sjoet (Meijel), sjôet (Meijel), schootje: šyǝtjǝ (Meijel), slip: slip (Meijel, ... ) Het onder de gordel of het middel ruim of in plooien afhangend deel van een kledingstuk. De schoot kan ook het onderste gedeelte van het voorpand zijn, dat door de schootnaad van het bovenste gedeelte gescheiden is; bij jacquet, geklede jas en rok (Meima I, pag. 45). [N 62, 35; N 59, 152] || Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 84 (1981)] II-7, III-1-1
schoot, bult bult: bølt (Meijel), zink: zeŋk (Meijel) Onregelmatigheid in de houten betimmering van een dak. [N F, 51a; N F, 51b] II-9
schootskleed schootsvel: šuǝts˲vɛl (Meijel) Leren vel dat over de schoot van de koetsier en de passagiers van een rijtuig gelegd werd als bescherming tegen de koude. [N 101, 20, monogr] I-13
schootsvel schootsvel: sjotsvel (Meijel, ... ), sjotswel (Meijel, ... ), sloof: WNT: sloof (II), 5) Voorschoot, schort, gewoonlijk een kort werkmansvoorschoot.  slōf (Meijel) een leren schootsvel [N 60 (1973)] || schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)] III-1-3
schop schop: sjop (Meijel), sjup (Meijel, ... ), stamp: stamp (Meijel) Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)] III-1-2
schop om sleufjes te maken bats: bats (Meijel), steekschup: stē̜kšøp (Meijel) Schop waarmee men de sleufjes in de achterkuil maakt. [II, 61c] II-4
schop om vlikken of heiturf te steken hazeoor: hāzǝuǝr (Meijel), vlinkenschup: vleŋkǝšøp (Meijel), vlinkensteker: vleŋkǝstē̜kǝr (Meijel) Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.] II-4
schop, afdak voor landbouwgereedschappen karschop: karšop (Meijel), schop: šǫp (Meijel) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schop, garf schop: šǫp (Meijel) Schoof dekstro die nog niet geschud is. [NF, 1] II-9