21685 |
verkwanselen |
verkoetelen:
verkōētele (L265p Meijel)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21281 |
verkwisten |
brassen:
brassə (L265p Meijel),
verbrassen:
verbrasse (L265p Meijel)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
afzetten:
afzitte (L265p Meijel)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
27607 |
verlegdienst |
omlegploeg:
ømlęxplux (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die het transportmiddel in het oude pand van een pijler afbreekt en in het nieuwe pand weer opbouwt. Volgens Van der Maar verlegde men de transportmiddelen in de wisseldienst. [N 95, 494; monogr.; Vwo 224; Vwo 551]
II-5
|
19038 |
verlegen |
bleu:
blūū (L265p Meijel),
schouw:
(ou: is meer schuw).
sjou (L265p Meijel),
verlegen:
verlèègen (L265p Meijel),
verléége (L265p Meijel),
(tegenwoordig).
verlège (L265p Meijel)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
beteuterd:
beteuterd (L265p Meijel),
bleu:
bluuë zin (L265p Meijel),
blûu zin (L265p Meijel)
|
niet flink of zelfbewust zijn || niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28090 |
verleggen |
omleggen:
ø̄mlęgǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het transportmiddel in een pijler van het oude naar het nieuwe pand verplaatsen. In tegenstelling tot het "verschuiven" wordt de transportinstallatie daarbij gedemonteerd en in het nieuwe pand weer opgebouwd. [N 95, 493; monogr.; N 95, 267; Vwo 226; Vwo 549]
II-5
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verleezje (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
verliezen [DC 38 (1964)]
III-3-1, III-3-2
|
27623 |
verlof, vrije dag |
verlof:
vǝrlǫf (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Van vakantie spraken de mijnwerkers niet. Men nam een verlofdag en deze was dan "de mooiste werkdag". [N 95, 121; N 95, 122; N 95, 123; monogr.; N 95, 920; Vwo 248]
II-5
|
34165 |
verlopen |
verwerpen:
(de koe heeft) vǝrwø̜rǝpǝ (L265p Meijel)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|