26234 |
halssteen |
baansteen:
bānstijn (L245p Meterik)
|
Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4]
II-3
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
schênk (L245p Meterik)
|
ham [SGV (1914)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
hand (L245p Meterik),
hānd (L245p Meterik)
|
hand [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
34566 |
handkar |
handkar:
hāntkār (L245p Meterik)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
18256 |
handschoen |
haas:
hāws (L245p Meterik),
hāwse (L245p Meterik)
|
handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)]
III-1-3
|
26742 |
handvat van de heizeis |
knab:
(mv.)
knabǝ (L245p Meterik)
|
[I, 26c]
II-4
|
26753 |
handvat van de schop |
kruk:
krøk (L245p Meterik)
|
Met de ''schop'' wordt hier vooral de "bonkschop" bedoeld. [I, 29e]
II-4
|
32872 |
handvatten |
knabben:
knabǝ (L245p Meterik)
|
Beide handvatten van de steel van de zeis te zamen genomen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en de toelichtingen bij de lemma''s ''steel van de zeis'', ''bovenste handvat'' en ''onderste handvat''. De opgaven moeten worden gelezen als meervouden of collectiva. [N 18, 67 b en c add.; JG 2c; A 14, 5; L 45, 5]
I-3
|
33147 |
handzeef |
zij:
zā̯ (L245p Meterik)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
17811 |
hangen |
hangen:
hange (L245p Meterik)
|
hangen [SGV (1914)]
III-1-2
|