22799 |
sint-maarten |
sint-maarten:
sint mertien (L319p Molenbeersel)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sentər klaos (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
Sint-Niklaas. [ZND 06 (1924)]
III-3-2, III-3-3
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
šəloͅt (L319p Molenbeersel)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šiǝs (L319p Molenbeersel)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slāi (L319p Molenbeersel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
bunt ɛn blāuw gəhoit (L319p Molenbeersel)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝ (L319p Molenbeersel)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
mop:
mŏŏp (L319p Molenbeersel),
slag:
slaag (L319p Molenbeersel),
slāch (L319p Molenbeersel)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
26186 |
slaglijnen |
slaglijnen:
slāxlīnǝ (L319p Molenbeersel)
|
De drie of vier touwen waarmee de zeilen in gedeeltelijk opgerolde toestand worden vastgelegd. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛkoordjeɛ, ɛhalflijnɛ en ɛstroomlijnɛ.' [N O, 5f; N O, 5e; N O, 5j; N O, 5b; A 42A, 70; A 42A, 71]
II-3
|
24375 |
slak |
slak:
sleͅk (L319p Molenbeersel)
|
slak, alg. [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|