19293 |
ophitsen |
aanporren:
aanporrə (L382p Montfort),
ophitsen:
ophitsə (L382p Montfort),
opstoken:
opsteuke (L382p Montfort),
opsteukə (L382p Montfort)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
op-hren (< du.):
opheurə (L382p Montfort),
ophouden:
ophaaie (L382p Montfort),
uitscheiden:
oetscheijə (L382p Montfort),
oetschije (L382p Montfort)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] || ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
opklaore (L382p Montfort)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18811 |
opletten |
aandacht geven:
aandag gèvə (L382p Montfort),
op zijn qui-vive zijn:
op zien kievief zeen (L382p Montfort),
opletten:
opletten (L382p Montfort),
oplettə (L382p Montfort),
paraat zijn:
paraat zeen (L382p Montfort)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18810 |
oplettend |
gewarig:
gewaerig (L382p Montfort)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gae.ld op hɛləpə ma.kə (L382p Montfort)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmākǝ (L382p Montfort)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
huist:
hūs (L382p Montfort),
hūst (L382p Montfort)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
t vel (?) (L382p Montfort)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18959 |
oprecht |
oprecht:
oprecht (L382p Montfort),
oprèg (L382p Montfort)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|