e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

Gevonden: 2500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knecht, algemeen knecht: knɛx (Munstergeleen) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
knellen duwen: duje (Munstergeleen), pitsen: pitsje (Munstergeleen) knellen [SGV (1914)] III-1-2
kneuzen blutsen: blötsje (Munstergeleen) blutsen [SGV (1914)] III-2-3
knie knie: knee (Munstergeleen), knéj (Munstergeleen) knie [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
knieholte hees: éèsə (Munstergeleen) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
kniezen kniezen: kneesje (Munstergeleen) kniezen [SGV (1914)] III-1-4
knijpen knijpen: kniepe (Munstergeleen), pitsen: pitsje (Munstergeleen) knellen [SGV (1914)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikker meis: ps. boven de è staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  mèsj (Munstergeleen) knikker [SGV (1914)] III-3-2
knikkertermen a ding: (= wat in de baan ligt en hindert, blijft liggen).  a dink (Munstergeleen), a ding mich: (= wat hindert, moet weg).  a dink mich (Munstergeleen) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knipogen een oog knikken: ein oug knikke (Munstergeleen) knipogen [SGV (1914)] III-1-1