e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

Gevonden: 2098
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloemknop bot: bot (Neerglabbeek, ... ) bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)] III-4-3
bloemperk bed: beͅd (Neerglabbeek) [Goossens 1b (1960)] I-7
blussen blussen: blɛssə (Neerglabbeek, ... ) blussen [ZND 23 (1937)] III-3-1
blutsen blutsen: bletsə (Neerglabbeek) De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)] III-1-2
bochel bochel: boͅchəl (Neerglabbeek) Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)] III-1-2
boek boek: bok (Neerglabbeek), bōk (Neerglabbeek, ... ) boek [ZND 21 (1936)], [ZND 44 (1946)], [ZND m] III-3-1
boekweit boekweit: bogǝtjš (Neerglabbeek) Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.] I-4
boekweitdoppen boekweitsklijen: boqǝskli ̞jǝ (Neerglabbeek) Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.] II-3
boekweithok huik: hű.k (Neerglabbeek) Vaak worden er geen aparte hokken van boekweitschoven gemaakt, maar wordt elke schoof apart gestuikt; dergelijke stuiken plaatst men dan op rijen. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''boekweitschoof'' (4.6.5) en ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [JG 2c, 2d; Goossens, 1963, krt. 39; monogr.] I-4
boekweitpannenkoek boekweitse koek: bòkkesekook (Neerglabbeek), een andere uitspraak van bògkesekook Eine goje bòkkesekook moot twiê uige (harste) höbbe, kloargemaakt zeen möt butermölk en in smaut gebakke zeen  bòkkesekook (Neerglabbeek) boekweitkoek || pannenkoek van boekweit III-2-3