e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vishengel gaard: gèèrd (Neerglabbeek), visstek: vɛsstək (Neerglabbeek) Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || vishengel III-3-2, III-4-2
vlaai vlaai: Vlade (koek) en vlaeye: Gooj vlaai is dun van lèèr en dik van smiêr: een goed gevulde taart dient goed gevuld te zijn op een dunne onderlaag  vlaai (Neerglabbeek) platte en ronde taart III-2-3
vlaai met puddingvulling pappevlaai: Gooj pappevlaai moet zeen: dun van lèèr en dik van smiêr  pappevlaai (Neerglabbeek), puddingenvlaai: Ich lösde waal èè stèkske poddinge vlaai  poddinge vlaai (Neerglabbeek) puddingtaart || puddingvlaai III-2-3
vlaaienvulling spijs: Iêrs hauw ze einen dèk gemaakt en doanoa diêj ze doa de appelspi-js op  spi-js (Neerglabbeek) taartvulsel III-2-3
vlaams vlaams: Vlāms (Neerglabbeek) vlaams [ZND 23 (1937)] III-3-1
vlaamse gaai markolf: merkef (Neerglabbeek), merkòf (Neerglabbeek), meͅrkəf (Neerglabbeek, ... ) vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)] III-4-1
vlag vaan: vaan (Neerglabbeek), vlag: vlag (Neerglabbeek) vlag [ZND 17 (1935)] III-3-1
vleermuis vleermuis: flèèrmûs (Neerglabbeek) vleermuis III-4-2
vleesmade, larve van de bromvlieg made: maai (Neerglabbeek, ... ) made [ZND 38 (1942)] III-4-2
vlegelband nestel: nestǝl (Neerglabbeek) Het riempje waarmee de kap van de knuppel aan het oog van de stok is vastgesnoerd. Het is doorgaans een smal en lang schapenleren riempje dat over de kap aan de vlegelknuppel wordt gevlochten en door het oog aan de stok wordt gehaald. Meestal is het een los riempje; soms echter is deze band het uiteinde van dezelfde veter of nestel waarmee de kap aan de knuppel wordt vastgesnoerd. Soms nog wordt melding gemaakt van het gebruik daarvoor een palingvel te nemen (het type aalsvel en in L 314, 325 en 360) of een pees (in L 318b ). Zwalber is de plaatselijke benaming voor de zwaluw; overdrachtelijk betekent het woord ook een verbindingsstuk. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [vlegel], zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, e. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.] I-4