22413 |
vishengel |
gaard:
gèèrd (L367p Neerglabbeek),
visstek:
vɛsstək (L367p Neerglabbeek)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || vishengel
III-3-2, III-4-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
Vlade (koek) en vlaeye: Gooj vlaai is dun van lèèr en dik van smiêr: een goed gevulde taart dient goed gevuld te zijn op een dunne onderlaag
vlaai (L367p Neerglabbeek)
|
platte en ronde taart
III-2-3
|
21017 |
vlaai met puddingvulling |
pappevlaai:
Gooj pappevlaai moet zeen: dun van lèèr en dik van smiêr
pappevlaai (L367p Neerglabbeek),
puddingenvlaai:
Ich lösde waal èè stèkske poddinge vlaai
poddinge vlaai (L367p Neerglabbeek)
|
puddingtaart || puddingvlaai
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Iêrs hauw ze einen dèk gemaakt en doanoa diêj ze doa de appelspi-js op
spi-js (L367p Neerglabbeek)
|
taartvulsel
III-2-3
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
Vlāms (L367p Neerglabbeek)
|
vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkef (L367p Neerglabbeek),
merkòf (L367p Neerglabbeek),
meͅrkəf (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vaan (L367p Neerglabbeek),
vlag:
vlag (L367p Neerglabbeek)
|
vlag [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flèèrmûs (L367p Neerglabbeek)
|
vleermuis
III-4-2
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maai (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
made [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
33117 |
vlegelband |
nestel:
nestǝl (L367p Neerglabbeek)
|
Het riempje waarmee de kap van de knuppel aan het oog van de stok is vastgesnoerd. Het is doorgaans een smal en lang schapenleren riempje dat over de kap aan de vlegelknuppel wordt gevlochten en door het oog aan de stok wordt gehaald. Meestal is het een los riempje; soms echter is deze band het uiteinde van dezelfde veter of nestel waarmee de kap aan de knuppel wordt vastgesnoerd. Soms nog wordt melding gemaakt van het gebruik daarvoor een palingvel te nemen (het type aalsvel en in L 314, 325 en 360) of een pees (in L 318b ). Zwalber is de plaatselijke benaming voor de zwaluw; overdrachtelijk betekent het woord ook een verbindingsstuk. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [vlegel], zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, e. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|