24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
kak:
kagk (L367p Neerglabbeek),
nog niet steg:
noͅx net stäg (L367p Neerglabbeek)
|
jonge vogel die nog niet kan vliegen [ZND 36 (1941)] || vogeltje, pas uit het ei
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
jǫŋk (L367p Neerglabbeek)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bag (L367p Neerglabbeek),
bax (L367p Neerglabbeek),
baggen (mv.):
bage (L367p Neerglabbeek),
bagje:
bɛkskǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pęl (L367p Neerglabbeek)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
jongen (knaap) [ZND 01 (1922)] || jongen; een lamme - [ZND 29 (1938)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstaande
aanstoanzje (L367p Neerglabbeek)
|
verloofde
III-2-2
|
20334 |
jongste kind |
kleinste:
klejnstə (L367p Neerglabbeek),
pannenschrapsel:
figuurlijk, volkse benaming
pannesjrapsel (L367p Neerglabbeek),
scharketeltje:
sjarkiêtelke (L367p Neerglabbeek)
|
bijnaam voor de laatste uit een rij kinderen || jongste kind; hoe heet het jongste kind van het gezin? [ZND 36 (1941)] || laatstgeborene
III-2-2
|
21335 |
jood |
jood:
ynəjūḍ, twījūdə (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
Een jood, twee joden, [ZND 27 1938)] || Een jood, twee joden. [ZND 27 1938)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
ijnə jūdas (L367p Neerglabbeek)
|
Een Judas (uitspraak van j als in ja? of zj als in Frans Jean?). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrø͂ͅw (L367p Neerglabbeek)
|
juffrouw [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|