e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q096c plaats=Neerharen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
te licht in de rug te licht in de rug: tǝ lex˱ ēndǝ røk (Neerharen) Als men teveel achteraan in de kar laadt, kan het paard de kar moeilijker trekken, omdat door het gewicht van de lading de bruikriem omhoogdrukt. Hierdoor kan de kar de neiging hebben om te wippen (zie ook voor het lemma de kar wipt. [N 17, 96 + 99] I-13
te snel verwerkt moeten versterven: (het vlees) mot vǝrstɛrvǝ (Neerharen), stijven: stɛjvǝ (Neerharen) Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.] II-1
teek schapen: šipə (Neerharen), teek: tēk (Neerharen) teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)] III-4-2
teelballen ballen/bollen: mv.  bel (Neerharen), klitsen: klitsen (Neerharen), kloten: kloate (Neerharen), Gemeen.  kloeëte (Neerharen) [N 10c (1995)] III-1-1
teellid schacht: šax (Neerharen) Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b] I-9
teelzak buidel: bø̜i̯.ǝl (Neerharen) [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38] I-9
telen, verbouwen trekken: trękǝ (Neerharen) Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.] I-4
tepel pinnetje: pinnekes (Neerharen) borsttepels [N 10c (1995)] III-1-1
tepel, tet mam: mam (Neerharen), mem: męm (Neerharen), tepel: t˙ēpǝl (Neerharen), tet: tęt (Neerharen) Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.] I-12
terras terras: terras (Neerharen) Stuk grond voor een huis, hoger gelegen dan het omliggende terrein, als zitplaats ingericht (plentjes, berm, terras) [N 79 (1979)] III-2-1