21562 |
italiaan |
italiaander:
das ⁄n Italiënder (P164p Neerhespen)
|
Dat is een Italiaan. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
juŋk (P164p Neerhespen)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]
I-11
|
34314 |
jong varken |
kurre:
kørǝ (P164p Neerhespen)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
jonge gans:
joŋǝ gōs (P164p Neerhespen)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
21335 |
jood |
jood:
jood (P164p Neerhespen)
|
jood [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
jøffrā (P164p Neerhespen)
|
juffrouw [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kōm (P164p Neerhespen)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
34492 |
kakelen |
kakkedeiken:
kakǝdākǝ (P164p Neerhespen),
kekǝdø̄kǝ (P164p Neerhespen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|
34554 |
kalkoen |
kalkoels:
kǝrkuls (P164p Neerhespen)
|
Zie afbeelding 11. [R 14, 3; S 16; L 1a-m; L 1, 113; L 17, 11; L B2, 305; A 6, 3a; A 6, 3b; Vld.; monogr.]
I-12
|
21283 |
kerel |
kadee:
da eͅs eͅnən raəgə kədē (P164p Neerhespen)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|